De H.Hartkerk in bloeiende beweging

Op alle fronten lijkt onze H.Hartparochie mee te doen aan de vernieuwingen binnen de kerk – onze kerk blijft steeds maar in beweging. En gezien het enthousiasme dat werd opgebracht voor het welslagen van de festiviteiten rond het 100-jarig bestaan, maar ook uit de warmte, de eerbied en de betrokkenheid die tijdens en rondom de kerkelijke vieringen blijkt valt te stellen: onze kerk is een levende kerk.
Laten we er voor zorgen dat dat nog lang zo mag blijven.

© Jos Beers

HEERHUGOWAARD TOT 1910

800-1249: Veenlandschap

De meeste polders in Noord-Holland zijn drooggelegd omdat het water een gevaar vormde voor de steden. Bij hevige regenval en stormen gebeurde het regelmatig dat de steden, Amsterdam voorop, onder water liepen. Net zo belangrijk daarbij was dat die polders, zoals Beemster en Purmer, vruchtbare gronden bevatten, die er voor zorgden dat ook nog eens flink geld verdiend werd aan het droogleggen van die polders.

Met Heerhugowaard liep het anders. Rond het jaar 800 was het gebied dat nu de gemeente Heerhugowaard vormt bedekt met veen. Drie krachtige stormvloeden in de winter van 1248-1249 hadden bij Callantsoog de kust doorbroken, waardoor het achterliggende land onder water werd gezet. Na deze stormvloeden werd door de abdij van Egmond, die veel bezittingen had in deze streek, bij Schagen een afsluitdijk aangelegd, de Schagerdam. Deze maakte deel uit van de Westfriese Omringdijk, die de vijfhoek Schagen-Oudorp-Hoorn-Enkhuizen-Medemblik beschermde. Hiermee was onbeheersbare groei van het meer voorkomen.

Rechts boven ziet u de de Caerte van de Heer-Huygen-Waert. De Groote of Zuyder Waert vormde samen met de Schermer in die eerste periode één meer, waarbij het gedeelte van Heerhugowaard een wadgebied vormde met een soort van moeraslagune. Hier kwam een eind aan toen de oude lage dijk, die er ooit was neergelegd en in het meer deels nog aanwezig was, werd verhoogd. Zo ontstonden er twee afgescheiden meren. Deze dijk is later vernoemd naar de Heer Hugo van Assendelft, die in 1296 in deze omgeving door de West-Friezen werd verslagen. Het werd toen de Heer Huygendijk genoemd, de huidige Huigendijk.

Het ontstane landschap week sterk af van de andere Noord-Hollandse meren: het oude veen was al eeuwen ervoor ontgonnen, vanaf 1249 ontstond er een gebied van moerassen, rietlanden en volop in gebruik zijnde eilandjes. Daardoor verliep de droogmakerij van De Waert moeizaam. In 1627 bouwt Gerrit Reinderszoon de eerste molen in De Waert. In 1629, als voldoende molens zijn gerealiseerd, begint de bemaling. Nadat de polder in 1631 droog viel moest die ook droog gehouden worden. Daartoe stonden er bijvoorbeeld in 1635 47 molens in totaal, waarvan er in 1910 nog maar 11 over waren. In 1874 begint de bouw van het eerste stoomgemaal (aan de Oostertocht, in werking 1877, 120 pk, 150m3 per minuut).

Regenten en notabelen uit Alkmaar, Amsterdam en Hoorn verdeelden de polder onderling met de bedoeling hier snel winst te maken. Maar dat viel tegen. Terwijl in omliggende polders veel geld werd gemaakt, bleek De Waert, inmiddels Heer Huygen Waert genoemd (naar de zuidelijke dijk), een armetierig stukje land. Er wilde niets op groeien, zodat pachters van de landeigenaren de eindjes amper aan elkaar konden breien. Velen redden het niet. Nog geen veertig jaar na de inpoldering gaan stemmen op de hele Waert maar weer onder te laten lopen. Zo ver kwam het niet, maar ook in de 18e eeuw bleef het voor de gewone man, zuchtend onder zware belastingen en amper goede grond om te boeren, een armlastig bestaan.

De belastingen werden natuurlijk geïnd door het polderbestuur, bestaande uit dijkgraven en de erven van de investeerders uit Alkmaar en Amsterdam. Daar kwam verandering in toen Lodewijk Napoleon namens zijn broer koning werd van de Nederlanden. Een gemeentebestuur werd ingesteld en menig ongeletterd burgerman nam daar zitting in. De rijke patriciërs werden buitenspel gezet, maar het gevolg was dat de toestand van de polder hard achteruit ging. Pas veertig jaar later, toen de technologische vooruitgang onder meer kunstmest met zich meebracht, konden de boeren in de Waert eindelijk wat verdienen.

Tot dan toe waren de wegen in de Waert niet meer dan klei- en zandpaden. Behalve dijken die golden als doorgaande wegen, zoals onder meer Den Huygen Dijck, was het tot dan toe niet nodig wegen te verharden. Dat veranderde in 1866, toen de Middenweg, of vroeger Middelwech geheten, voor het gigantische bedrag van ƒ 62.886,- werd verhard. Later volgden nog de Hondsweg (huidige Van Veenweg) en de Rustenburgerweg. De polder Heerhugowaard telt dan slechts 141 woningen, nauwelijks 50 meer dan 200 jaar daarvoor. In de laatste 30 jaar van de 19e eeuw veranderde Heerhugowaard van veeteeltpolder naar tuinbouwpolder, wat door de intensiviteit meer arbeiders trok, en dus ook meer nieuwe inwoners.

De komst van de spoorlijn van Alkmaar naar Den Helder geeft de bevolkingsgroei een flinke duw in de rug. De ligging van het station aan de Broekerweg, dat aan Waardse kant nu Stationsweg heet, zorgde voor meer woningen in wat nu het oude centrumgebied heet, tussen Stationsweg en Van Veenweg. Ook de kleinere kernen ontwikkelen zich, zoals ’t Noord en ’t Kruis. Het aantal inwoners stijgt van 800 inwoners (waaronder 26 molenaars met hun gezinnen) in 1810, naar 3000 in 1910. Nu, in 2010, zijn dit er 50883.

HEERHUGOWAARD, OP WEG NAAR EEN GEMEENSCHAP

Grondgebruik 

Het Beloofde Land is de Heer-Huygen-Waert nooit geworden. Er werd zelfs aan gedacht de polder maar weer onder te laten lopen. De grondkwaliteit was namelijk nogal teleurstellend. In 1684 (net aan 50 jaar na de drooglegging) dacht men er al ernstig over om de Heerhugowaard weer te laten vollopen om er viswater van te maken. Er golden toen zeer lage grondprijzen: voor 1/3e morgen (zo’n 3.000 m2) werd hooguit 56 gulden betaald (in de Beemster liep dit op tot bijna 1000 gulden per morgen). Slechte bemalingsmiddelen en lekken der ringkaden verminderden ook nog eens de waarde der landerijen.

De treurige toestand van de droogmakerij Heerhugowaard, vooral in de 18e eeuw, moet overigens ook geweten worden aan andere oorzaken. Drukten de oorlogslasten de ingezetenen van het land in ’t algemeen al zeer zwaar, tot overmaat van ramp teisterde in de 18e eeuw de runderpest het Noorderkwartier met tussenpozen in hevige mate: tienduizenden beesten stierven daaraan. Vanaf 1876 is een betere waterbeheersing mogelijk door stoombemaling. Dan pas komt er enige verbetering in de agrarische mogelijkheden. Het gebruik van kunstmest vanaf 1848 maakt de ontwikkeling van de tuinbouw mogelijk. Dit zorgt voor enige economische vooruitgang. De wegen worden bestraat en er worden bomen langs gezet.

Landschap 

Het landschap is in het noordelijk deel van de polder altijd open geweest. Alleen tot aan de 19e eeuw is er nog veel bos aanwezig. Karakteristiek zijn de hoger gelegen dijken van de spoorlijnen, de Ringvaart van de Heerhugowaard, van de Huijgendijk en Oostdijk en van het kanaal Alkmaar-Omval-Kolhorn. De kerktorens van De Noord en ’t Kruis en de molens in het gebied zijn eveneens beeldbepalende elementen.

Verkeer

U ziet hier de voorloper van de Langebalk, toen nog een houten brug. Op de foto poseert het Polderbestuur van Langedijk

In de 17e eeuw zijn de wegen vaak onbegaanbaar. Het verkeer gaat daarom vooral over water. De omliggende dorpen zijn alle met voet- of rijbruggen over de ringsloot bereikbaar en de afstand ligt binnen de norm van ‘één uur gaans’. Daarom wordt de aanleg van een nieuw dorp niet in de plannen opgenomen.   De Middenweg is rond 1850 de belangrijkste verbindingsweg in de Heerhugowaard. Langs de met bomen beplante weg met sloot staan voornamelijk boerderijen. Parallel aan de Middenweg loopt in het zuidoosten de Hensbroekerweg (nu Jan Glijnisweg), de verbindingsweg tussen de Oostdijk en de Huijgendijk. In het noorden loopt de Veenhuizermiddelweg (nu Veenhuizerweg) parallel aan de Middenweg. Ook langs deze wegen staan boerderijen, maar meer verspreid dan aan de Middenweg.

Door de aanleg van spoorlijnen van Alkmaar naar Den Helder (1865) en Hoorn (1898), die zich bij Heerhugowaard splitsen, wordt Heerhugowaard met de rest van het land verbonden. De spoorlijn Alkmaar-Den Helder loopt door het westelijke deel van de gemeente. De spoorlijn is bewust door de polder aangelegd, omdat de bodem hier veel steviger is dan in het aangrenzende Geestmerambacht. De railverbinding, het station in Heerhugowaard en het station bij de veiling in Broek op Langedijk (1902) en bij Noord-Scharwoude (1915) zijn van belang voor de economische ontwikkeling van het gebied. Met name de tuinbouwproducten kunnen sneller geëxporteerd worden. De locatie van het station is ook van invloed op de westelijke uitbreiding in de gemeente. In het noorden wordt de provinciale weg Schagen-Hoorn en in het westen de provinciale weg Alkmaar-Schagen aangelegd. Dit gebeurt grotendeels langs bestaande lijnen in het landschap.

Bebouwing 

Kaart uit de Gemeente Atlas van Nederland (1865-1870), getekend door J. Kuijper. Alle huizen in de polder zijn apart getekend; de spoorlijn Heerhugowaard-Hoorn is nog niet aangelegd. Donkere plekken zijn bosgebieden. Verder is te zien dat de Oostertocht slechts tot aan de Molenweg is gegraven. De H. Kerk in De Punt (in de bocht van de Middenweg) is al getekend: deze is in 1870 in gebruik genomen. 

De Waard heeft tot in de negentiende eeuw zelfs geen eigen kerk. Dit omdat de noodzaak van een verzorgingscentrum ontbreekt. Toch groeit er langzaam rond de Punt, als natuurlijk middelpunt, een gehucht. In 1642 wordt er een school gesticht, het eerste openbare gebouw. Het komt aan de westzijde van de Middenweg te staan op kavel C. no.22. Voor 1850 wordt de bodem overwegend als grasland gebruikt. Daarom staan er vooral boerderijen langs de wegen. Opvallend zijn de vele West-Friese stolpboerderijen. Ze staan verspreid over de hele gemeente met een concentratie in het zuidelijk deel en in Veenhuizen.

De meeste huizen staan langs de Middenweg, verspreid over een lengte van ruim 10km. Daarlangs ontstaan twee concentratiepunten met kerk, cafés en winkels: ’t Noord en het dorp Heerhugowaard. Veenhuizen, in het noordoosten van de polder, heeft geen duidelijke kern. ’t Kruis in het zuidoosten, bestaat uit het kruispunt van Rustenburgerweg en Jan Glijnisweg, waaraan een kleine kern is ontstaan. Verder zijn er veel verspreide huizen. Er komt andere bebouwing door het veranderde grondgebruik. Aanvankelijk bestaat het dorp Heerhugowaard uit de overwegend open lintbebouwing langs de Middenweg. Maar nu worden er niet meer voornamelijk boerderijen maar ook tuinders- / arbeiderswoningen en enkele winkeltjes en bedrijfjes gebouwd.

DE PAROCHIE ‘T VELD, DE TIJD VOOR 1910

De kerstening van West Friesland

De kerstening van West-Friesland begint met Winfried van Essex, die bij een poging om naar Rome te reizen in 678 door ongunstige wind in Friesland belandde. Tijdens de overwintering begon hij het evangelie aan de bevolking te verkondigen en bekeerlingen te dopen. Winfried zou later heilig worden verklaard onder zijn Latijnse naam Bonifatius. Ter verduidelijking: het brede kustgebied langs de Noordzee tussen België en Denemarken was het woongebied van de Friezen, de streek die thans wordt aangeduid met West-Vlaanderen, Zeeland, Brabant, Zuid- en Noord-Holland (waaronder West-Friesland), Friesland, Groningen en Sleeswijk-Holstein. Door de Frankische vorsten was echter in 690 het zuidelijk deel van dit Friese gebied tot aan de grote rivieren veroverd, waarna het prediken volgens de Franken onder de Friezen moest worden voortgezet. Dat werd een taak van Willibrord.

Willibrord was een van de leerlingen van Winfried. Hij ontving zijn opleiding vooral in Ierland. In het jaar 690 maakte hij de oversteek naar het Frankische rijk. Met de steun van de Christelijke Franken kon Willibrord met zijn metgezellen rondtrekken en het geloof verkondigen. Hij begon met de kuststreek van Holland. Doordat de Frankische adel Willibrord land en bezit schonk om kerken en kloosters te stichten en omdat degenen die zich bekeerden tot het christendom door de Franken werden begunstigd, kreeg Willibrord veel volgelingen. Hij werd in 696 tot eerste aartsbisschop van Utrecht gewijd.

Rechts ziet u de intocht van Willibrord en metgezellen.

Schoorlwalt

In de eeuwen daarna zagen de lokale heren in de kuststreek zichzelf vaak als gezag in de kerk, en bezaten soms ook de parochies. Ze gebruikten de kerk om hun macht te bevestigen. Zo heeft de Graaf van Holland in de tiende of elfde eeuw de kerk van Schoorl gesticht. Vanuit Schoorl werd de streek van Schoorlwalt (nu Langedijk) gekerstend: er werden kapellen gevestigd te Oudkarpel, Noord- en Zuid-Scharwoude, Broek op Langedijk en Vroonen (wat later na de verwoesting tijdens een opstand van de West-Friezen tegen hun graaf Sint-Pancras is gaan heten). De kerk van Oudkarspel heette in 1094 de Aldenkercha. Blijkbaar was er al zo lang een kerk in Oudkarspel dat deze de Oude Kerk was gaan heten. Schoorlwalt behoorde tot het woongebied van de Westfriezen: het was van het Hollandse graafschap gescheiden door de stroom de Rekere. De graaf wilde graag invloed krijgen in Friesland en schakelde daarvoor het christendom in. Vooruitgeschoven christenposten konden bruggenhoofden zijn voor een verovering van het Westfriese land.

Westfriese Omringdijk

Die verovering is vooral gekenmerkt door het bestaan van de Westfriese Omringdijk. De geschiedenis van de Omringdijk gaat terug tot de Middeleeuwen. In het jaar 1280 wordt onder Floris V iedereen, die binnen de Omringdijk land bezit, dijkplichtig. Daarbij ontstonden verschillende gehuchten en dorpen, waarvan de meeste katholiek werden. Vele oude kerkgebouwen zoals de Oude Ursula te Warmenhuizen, de Willibrordkerk te Haringhuizen en de Sint Maartenkerk te Oudkarspel met toren zonder spits, verder ook de ruïnekerk te Oude Niedorp, zijn overblijfselen van het roomse leven van vóór de Reformatie.

Verweer tegen de Reformatie

In de 16e eeuw werden de pastoors van katholieke parochies door de overheid gewoon gedwongen de nieuwe protestantse leer aan te hangen. Verschillende pastoors pleegden echter verzet en werden gevangen gezet in de dwangburcht van Sonoy te Schagen. Het Hof van Sonoy in Alkmaar terroriseerde deze streek en maakte korte metten met de onwillige roomsen. Zo werden de katholieken in het verzet gedrukt. In de 17e eeuw ontstaat er vanuit Haarlem het eerste georganiseerde verzet.

Niet lang erna volgde verzet vanuit Schagen. Op het bord achter in de katholieke kerk daar hangt een lijst van alle pastoors vanaf het ontstaan van de Schager parochie; bovenaan staat Pastoor Cats. Deze jonge priester kreeg als taak om westelijk West- Friesland voor de Katholieke Kerk te herwinnen. Hij vestigde zich om strategische redenen ten zuiden van Schagen op het platteland, uit de buurt van het vijandig gezinde Sonoy-kamp. Daar trof hij veel volgelingen, meestal vrome vrouwen, die hand- en spandiensten voor de schuilkerkjes deden. Zij werden ‘Clopjes’ genoemd, omdat de dames, als Sonoy weer eens een razzia hield om verboden godsdienstoefeningen op te sporen, als een soort telefooncirkel elkaar via kloppen op de deur verwittigden van het naderende onheil. De plek waar de Clopjes zich ophielden en dat als ‘Cloister’ bekend stond, was achter de huidige kerk te ’t Veld, op de plek, waar nu het kerkhof ligt.

Ontstaan van ’t Veld

In een uithoek van de steden Oude en Nieuwe Niedorp groeide een nieuw dorp ‘in de velden’ en het kreeg allengs de naam ’t Veld. Door de burgerlijke overheid werd ’t Veld en haar bewoners van het begin af nauwelijks gedoogd, maar vaak zoveel als mogelijk achtergesteld. Met het begrip ‘dorp’ in die tijd, worden de dijk- en landpaden bedoeld, die de onderlinge boerderijen met elkaar verbonden. In 1612 wordt in een van de huisjes van het ‘Cloister’ een kamer ingericht als kapel. In dat jaar ontstond de zelfstandige parochie ’t Veld. Dat was het werk van pastoor Bavo Costerius, bijgenaamd Cleerbesem of ‘Paep-Baef’, die Pastoor Cats was opgevolgd. Maar pastoor Cleerbesem kon vanwege zijn daden geen genade vinden bij de heren van Sonoy en hij verdween zoals veel van zijn voorgangers regelmatig in de dwangburcht van Schagen.

Toen er na de vrede van Munster in 1648 naast het gereformeerde geloof ook andere geloven werden toegestaan en men zelfs eigen kerken mocht hebben, heeft deze ‘Paep Baef’ ervoor geijverd om in Zijdewind een eigen ‘rooms preekhuis’ te hebben. Dat kwam er, maar werd in 1649 door toedoen van de schout en schepenen toch weer verwoest: er mocht dan wel godsdienstvrijheid zijn, dat wilde niet zeggen dat men ook kerkelijke hiërarchie wilde toestaan. Tot 1730 heeft er geen katholiek kerkgebouw meer gestaan in de parochie ’t Veld; wel werd in Zijdewind, om een einde te maken aan ‘de dagelijcks aangroeijende stoutichheid der pausgezinden’ een gereformeerde kerk gebouwd.

Ondanks de godsdiensttwisten hield in ’t Veld het katholieke geloof stand: in 1730 is een houten kerkgebouw gebouwd. Pas in 1853 is men begonnen met de bouw van de huidige Martinuskerk. De parochie ’t Veld had een groot werkgebied. Niet alleen de dorpen Warmenhuizen, Tuitjenhorn, Nieuwe- en Oude Niedorp en Winkel vielen onder ’t Veld, ook een groot stuk van Harenkarspel en het noordelijk deel van Heerhugowaard hoorden erbij.

Kerstening in Heerhugowaard

In het zuidelijk deel van Heerhugowaard stond de kerstening los van wat er in ’t Veld gebeurde. In 1650 werden in de polder Heerhugowaard twee schuurkerken ingericht. Deze schuurkerken werden uiteindelijk weer gesloten. Pas in 1867 werd een nieuwe parochie in Heerhugowaard opgericht. Eerst werden aan de Middenweg een noodkerk en een noodpastorie gebouwd, terwijl in de jaren daarna aan de bouw van een echte kerk werd gewerkt. In het jaar 1870 werd de nieuwe kerk door de deken van Alkmaar ingezegend, omdat de bisschop niet kon komen om de kerk te consacreren. Uitstel werd bijna afstel, want pas in het jaar 1918 werd uiteindelijk de Dionysiuskerk geconsacreerd.
Al was in de vorige eeuw het gebied van de parochie ’t Veld uitgestrekt, door de bevolkingstoename in de andere dorpen ontstond daar de behoefte eigen parochies te stichten. Heerhugowaard-Noord was van die dorpen voorloper: in 1909 werd kapelaan Helwig te ’t Veld benoemd met als opdracht er een parochie te stichten.

DE DRANG NAAR EEN EIGEN KERK

Rechts de hoek Donkereweg/Middenweg uit 1905. De toenmalige openbare lagere school is vanuit de Donkereweg te zien. In de boerderij links woonde meester Brugman. Op de plaats van de boerderij is nu Pronkopslag gevestigd. Opvallend is de rotonde op het kruispunt, met een boom in het midden ervan.

Om rond de vorige eeuwwisseling ter kerke te kunnen gaan, moest je flinke einden afleggen. Naar de Dionysiuskerk in ’t Zuid, of de Martinuskerk in ’t Veld. Maar ook gingen er katholieken naar Noord-Scharwoude of Obdam, samen de enige vier kerken in onze wijde omgeving. De meeste katholieken in ’t Noord trokken naar ’t Veld, langs de onmogelijkste weggetjes, via loopbruggen, smalle ringdijkjes en landpaden met kuilen en gaten. Altijd langdurige tochten, al gauw anderhalf uur lopen. Zomers kostte dat al veel tijd, ’s winters wilden het wel eens barre tochten worden. Maar naar de kerk ging iedereen, elke zondag opnieuw.

Winterdag was het dan ook nog afzien in de ijskoude kerk in ’t Veld, alhoewel de rijkeren zich voor een dubbeltje met een kerkstoof konden warmen. De koster was iedere winterzondag opnieuw de hele ochtend in de weer om de halve gloeiende briketten uit de grote vuurpot te halen om ze in de stoven te doen. Arme meisjes en vrouwen moesten in ’t Skeipehok op de grond plaatsnemen, een open ruimte tussen preekstoel en biechtstoel. Dat had die denigrerende bijnaam overigens niet vanwege de diersoort, maar omdat er alleen meisjes en vrouwen mochten plaatsnemen.

Het waren niet alleen die verre en lange tochten die de drang naar een eigen Noordeinder kerk veroorzaakten. Het was de hang naar een eigen gemeenschap, die reeds rond de eeuwwisseling stemmen deed opgaan om in het noordelijk deel van de polder Heerhugowaard een eigen kerk te stichten. Want waar een kerk wordt opgericht, ontstaat als vanzelf een gemeenschap. Die was er rond 1900 in het noordelijk deel van Heerhugowaard eigenlijk niet echt. Hier en daar stonden wat huizen aan de verschillende wegen zoals Middelweg (ook wel Rijksweg genoemd; later aangepast tot Middenweg), Veenhuizermiddelweg (later Veenhuizerweg), Boschwech (later Hasselaarsweg), Clamwech (later Tolweg en nog later Kerkweg), Sappewech en Werfwech (samen later Donkereweg).

Die huizen waren geen grote buitenplaatsen en herenboerderijen zoals in de Beemster, maar over het algemeen simpele stolpjes, en arbeiderswoninkjes. Zelfs waren er zogenaamde drie generatiewoningen, hoe klein ook: het polderbestuur had toen ook al te maken met sociale voorzieningen voor bejaarde molenaars, weduwen en wezen. In totaal kende Heerhugowaard in het jaar 1900 een totaal van 3000 inwoners, min of meer gelijkelijk verspreid over de gehele polder.

Op deze foto, van een paar jaar na 1905, is evenals op de foto hierboven dezelfde hoek te zien vanaf de Middenweg (de boom is verwijderd). Rechts de zaak waar achtereenvolgens Distelhorst en Floris woonden, totdat Snoek er zijn huidige motorenhandel vestigde. Het eerste huis links was de nieuwe woning van meester Brugman, later is de familie Pronk er komen wonen.

Die hang naar een eigen kerk zorgde ervoor dat er een commissie gevormd werd, die met lijsten rond ging bij de mensen in de genoemde wegen, om tot bijdragen te komen voor de mogelijke oprichting van een eigen kerk. Het ging echter vanaf het allereerste begin echter helemaal niet van een leien dak: niet iedereen was het er over eens dat die kerk er moest komen, en als hij zou moeten komen of het nu een bijkerk zou moeten zijn, of een kerk in een eigen parochie. En in dit laatste geval, waar die kerk dan zou moeten komen.

Het eerste struikelblok werd gevormd door de pastoor van de H. Dionysiuskerk, pastoor van Swieten. Die was een sterke tegenstander van de verdeling van zijn grote kudde in “noord” en “zuid”. Hij schreef al in 1907 een brief aan de bisschop van Haarlem, mgr A.J. Callier, in een poging de bouw van een tweede kerk af te raden. Als bewijs voerde hij aan dat de toenmalige kerk van Heerhugowaard helemaal niet te klein zou zijn, met getallen van aantallen parochianen in die dagen. Hij gaf ook aan dat de inwoners van het Noordender deel van zijn parochie een heel andere grond hadden om een nieuwe kerk te willen: pastoor zelf had plannen om een katholieke school naast zijn kerk te bouwen, en daar hadden die Noordenders volgens hem geen trek in. De pastoor verweet ze dat ze liever een bijkerk dan een school zouden willen hebben, vanwege een vermeend belang in hun winkels en grond. Een tweede verwijt van pastoor van Swieten handelde over het weiden der lammeren, waarvan de winst naar het schaalfonds van de Dionysiuskerk zou gaan: juist daarom zouden de Noordenders de handen ineen hebben geslagen om tot een eigen kerk te komen.

Pastoor van Swieten liet niet na om steeds in zijn omgeving die tweede kerk sterk af te raden. Zo sterk, dat het moeilijk werd voor parochianen om nog voor je mening uit te komen. Zelfs voor de toenmalige kapelaan Boele was het niet mogelijk hierover normaal met zijn pastoor te praten. In maart 1908 stuurde de kapelaan een brief naar Deken Horning van Alkmaar met zijn uitdrukkelijke mening dat die tweede kerk absoluut noodzakelijk was, vooral vanwege “het toenemen der Communicanten èn wat betreft het steeds grootere getal der Doopelingen èn wat betreft het aantal plaatsen in onze Kerk”. Hierbij deed hij wel het dringende verzoek aan de Deken hierover beslist niet met de pastoor te praten, om de toestand niet nog onverdraagzamer te laten worden.

De kapelaan stelde dat “eenige Parochianen, vrienden van onze pastoor, uit stoffelijk belang en voordeel, sterk er tegen zijn”. Hij gaf ook nog aan hoe de pastoor zich opstelt: die groet namelijk helemaal niemand meer die zich heeft uitgesproken voor de nieuwe kerk – niet de grootste animator van de tweede kerk (kerkmeester Piet van Langen), niet het Kerk- en Armbestuur van de Dionysiuskerk, en ook niet ¾ der Parochie. De kapelaan, toen: “God geve, dat er verandering kome in de toestand, die de zo brave en door en door Katholieke Parochie van Heer Hugowaard noodlottig zou kunnen worden. Maar wat er ook gebeure en hoe mijn Pastoor zich ook zal verzetten, een Kerk in deze omgeving is allernoodzakelijkst, want vele woonen anderhalf uur, meerdere één uur der Parochiekerk verwijderd.”

Deken Horning stuurde deze brief van de kapelaan dezelfde dag nog door naar de bisschop, met als toevoeging: “Naar mijne overtuiging speelt Pastoor van Swieten in deze zaak een zeer valsche rol, waardoor vele onschuldige en brave parochianen, waaronder vooral de goedige heer van Langen, diens woorden gekrenkt en eene spoedige oplossing een ware noodzakelijkheid geworden is.” De bisschop, die toch als een man van uiterste voorzichtigheid en terughoudendheid bekend stond, besloot de lobby van Pastoor van Swieten terzijde te schuiven. Hij kon zich vinden in de gedachte van een extra kerk – maar waar die zou moeten komen, was nog lang niet beslist.

De amateur archeoloog Simon Borst, heeft indertijd ter gelegenheid van het 25-jarig bestaan van de Caritas een lang gedicht geschreven. De eerste coupletten hebben betrekking op de geloofssituatie in ’t Noord in het begin van de vorige eeuw. Omdat ze zo treffend zijn, nemen we ze in dit historisch overzicht op:

In het begin van deze eeuw, het is al vele jaren geleden,
dat mijn vader en mijn moeder, met de kapwagen, naar de Velderkerk zijn gereden.
Voor de vrouwen en meisjes, ook uit ’t Noordend, lopende in een lange rok,
langs landpaden en slechte wegen, gingen zij vermoeid staan of zitten in ’t Schapenhok.

Voor de mannen sober gekleed, stonden achter in de kerk de armenbanken,
zonder wat steun op zij- en achterkanten.
Want de minderbedeelden in de regio van ’t Veld, ook uit ’t Noordend,
hadden voor een betere plaats geen rooie cent.

Voor de lopenden was het zeer vermoeiend, een heel end,
daardoor sprak men rond 1900 reeds over een kerk in ’t Noordend.
Want het was toen voor de parochianen naar hun kerk,
“Ora et Labora”, Bid en Werk.

© S.P. Borst

EEN EIGEN KERK, MAAR WAAR?

De hang naar een eigen kerk in het noordelijk deel van de polder zorgde ervoor dat er al in 1907 een commissie gevormd was, die met lijsten rond ging om tot bijdragen te komen voor de mogelijke oprichting van een eigen kerk. Met die lijsten ging men naar de kerkelijke autoriteiten. Voor de duidelijkheid: dat was niet de bisschop, die men in die tijd met Doorluchtige Hoogwaardigheid diende aan te spreken, want die was eigenlijk een stap te hoog in rangorde. Meestal richtte men zich eerder tot de deken, de Hoogeerwaarde Heer Deken Horning. Die bundelde dan binnenkomende brieven, voegde er zijn mening aan toe, en stuurde dat dan als bundel door naar de bisschop. De deken was daarmee de verbinding tussen bisschop en gelovigen.

Vanwege de genoemde sterke aandrang bij de parochianen uit het noordelijk deel van de polder, droeg de bisschop van Haarlem, mgr A.J. Callier, op 25 januari 1909 aan deken Horning op om te onderzoeken of naar diens oordeel de stichting van een nieuwe kerk en nieuwe parochie in Heerhugowaard nodig, of althans nuttig en gewenst was. De deken startte per direct een onderzoek. Maar voordat de deken zijn antwoord aan de bisschop kon geven, werd door sommige parochianen sterk gelobbyd, en soms ook echt actie ondernomen.

De oudste kerkmeester van de Dionysiusparochie in 1908 was Piet van Langen, woonachtig aan de Veenhuizermiddenweg. Hij was niet alleen zeer strijdbaar voor de nieuwe kerk in de noordelijke helft van de polder Heerhugowaard, hij ging ook nog een stap verder door een stuk grond beschikbaar te stellen aan de weg waar hij woonde. Om precies te zijn: aan de (huidige) Veenhuizerweg, pal tegenover de Kerkweg. Gratis en voor niets. Een geweldig aanbod vanzelf, hetgeen in dank aanvaard leek te worden door de deken. Omdat, volgens de deken, de heer Van Langen stelde dat juist die plek precies op het midden van de nieuwe parochie zou komen te liggen. De begrenzing zou dan in het oosten gevormd moeten worden door de ringvaart bij Langedijk, en in het oosten door de ringvaart bij de Langereis. In het noorden zou het de ringvaart bij Waarland moeten worden – en in het zuiden, dat moest later nog maar bepaald worden.

Met die stellingname was een grote groep inwoners van ’t Noord het niet eens. Zij richtten gezamenlijk een brief naar deken Horning, met het verzoek nadrukkelijk te overwegen om de nieuwe kerk juist niet aan de Veenhuizermiddenweg te plaatsen. Een belangrijk argument daar bij was, dat “Volgens ons bescheiden meening bestaat er nooit geen uitzicht, dat de oostzijde van voornoemde polder door katholieken veroverd zal kunnen worden, aangezien het land wat daar ligt in handen is van of de hervormde kerk of van hervormde landeigenaars”. Ze vonden dat de nieuwe parochie bepaald niet voor iedere gelovige even ver bereikbaar was. Bovendien was de weg ernaar toe vanuit de Middenweg slechts via een moeilijk begaanbaar landpad begaanbaar, en voor velen nog steeds verder dan een uur gaans.

Ze hadden een beter idee: plaats de nieuwe kerk in het midden van de Donkereweg, met als argumenten: “Eerstens komt de kerk dan te staan op de helft tusschen de Middenweg en Veenhuizermiddenweg, waar aan beide zijden evenveel katholieken wonen, en waar evenveel is bijgedragen tot stichting. Ten tweede zoude het zeer belangrijk de afstand verkorten voor de noordelijkste bewoners. Volgens dit plan konden zij de afstand langs begaanbare wegen zeer zeker in minder tijd afleggen.”

Rond diezelfde tijd had zich een andere groep parochianen toch rechtstreeks tot de bisschop gewend. Zij gingen ook een stuk verder: niet alleen wensten zij weer een andere locatie, ook boden ze meteen om de eerstkomende tien jaar de rente te betalen op een lening die voor de bouw van de kerk en aanschaf van de grond noodzakelijk zou worden (4% rente op een hoofdsom van ƒ 22.000). Omtrent de locatie van de nieuwe kerk zelf: “Dat het uwe Doorl. Hoogw. moge behagen, dat eene Parochiekerk gesticht moge worden, aan het Noordeinde den Middelweg te Heer Hugowaard. Hetgeen de bestaande Parochiekerk zeer ten gunste strekt, en het de Parochianen van dit Noordelijk gedeelte de gelegenheid zoude geven, meerdere malen de kerk te bezoeken, wat nu wegens de verre afstand zeer moeilijk is.”

Rechts ziet u Het Verlaat, hoek Middenweg, aan het begin van de vorige eeuw 

En zo waren er drie locaties voor de nieuwe kerk, mocht die er komen:

  • hoek Veenhuizermiddenweg/Tolweg waar een stuk grond gratis beschikbaar was gesteld,
  • halverwege de Donkereweg en
  • ergens langs de Middenweg (overigens zonder een nauw omschreven plek).

Werk aan de winkel voor de deken!

Toch was de deken binnen een maand in staat om de bisschop het resultaat van zijn onderzoek te sturen. Allereerst was zijn mening dat de kerk inderdaad noodzakelijk was, omdat

  • het aantal communicanten in de Dionysiuskerk sterk toegenomen was (van 900 in 1902 naar 1041 in 1907)
  • mensen op zon- en feestdagen soms in het portaal en zelfs buiten de mis bijwonen
  • alle te verhuren plaatsen ook inderdaad verhuurd zijn
  • parochianen uit ’t Veld en Langedijk ook in de Dionysiuskerk ter kerke gaan omdat hun eigen parochie te ver weg is
  • zeer veel mensen meer dan een uur gaans van de kerk wonen, wat vooral voor catechismuskinderen van 6 jaar onaangenaam is,
  • de parochiekerk niet vergroot kan worden

Hij noemde vervolgens een nieuwe kerk levensvatbaar genoeg: in de beoogde nieuwe parochie zouden bijna 400 Communicanten komen te wonen, en bovendien hadden zich dus al investeerders aangemeld.

De deken liet verder de keuze van de locatie aan de bisschop. De Veenhuizermiddenweg was een goede locatie omdat daar al een gratis stuk land beschikbaar was, de Donkereweg zou ook goed mogelijk zijn “indien de heer van Langen ook land bezit aan den Donkerenweg; mocht dit het geval zijn, zou het weinig moeite kosten ook daar dien grond gratis te krijgen.” Over een mogelijke locatie aan de Middenweg liet de deken zich in het geheel niet uit. Wel hemelde de deken de heer Van Langen nogal omstandig op; impliciet adviseerde hij daarmee de vestiging aan de Veenhuizermiddenweg.

De bisschop reageerde terstond. Op 15 februari 1909 stuurde hij een brief naar de vier betrokken pastoors (van Heerhugowaard, ’t Veld, Langedijk en Obdam). Hij verzocht ze alle vier hun oordeel te geven over de noodzaak van de nieuwe kerk, en daarbij een advies over de wenselijke grenslijn tussen hun eigen en de nieuwe parochie.

Op de foto rechts ziet u de Koffiemolen in 1915, op de hoek Middenweg en Hasselaarsweg. De Hasselaarsweg was toen nog een smal voetpad naar Langedijk 

KEUZE VOOR DE MIDDENWEG

Fotografisch portret van bisschop Callier

Er zou een nieuwe kerk komen in het noordelijk deel van Heerhugowaard, alleen was er sprake van een verbeten strijd waar de kerk zou moeten komen. Verschillende groepen bewoners bemoeiden zich er mee, ook de geestelijkheid was sterk betrokken. Het was daarom aan bisschop Callier hoe nu verder te handelen. Om zoveel mogelijk duidelijkheid te verkrijgen stuurde de bisschop op 15 februari 1909 een brief naar de vier betrokken pastoors (van Heerhugowaard, ’t Veld, Langedijk en Obdam), Hij verzocht ze alle vier hun oordeel te geven over de noodzaak van de nieuwe kerk, en daarbij een advies over de wenselijke grenslijn tussen hun eigen en de nieuwe parochie.

De foto rechts is van pastoor de Graaf van ’t Veld

De eerste die (vrijwel per ommegaande) reageerde was pastoor de Graaf van ’t Veld. Hij stond heel positief tegenover een nieuwe kerk, omdat “wat aangaat eenigen van mijne Parochianen, die aan Hugowaard grenzen of zeker dichter bij de op te richten kerk komen, dan bij de Kerk in ’t Veld, dunkt het mij, dat die menschen zeer zeker veel zullen winnen en het dus in hun belang is, wanneer er aan de kant van Hugowaard eene nieuwe Parochie wordt opgericht.” Als locatie noemt pastoor de Graaf de Middenweg, maar dan wel vooraan, zo dicht mogelijk bij het Waarland. Indien de kerk verderop zou komen, dan “zullen de menschen uit het Waarland weinig of niets winnen bij deze indeeling.”

Portret van pastoor van Swieten van de Dionysiuskerk

Het kon natuurlijk niet anders of pastoor van Swietenvan de Dionysiuskerk zou een heel andere mening laten horen. Hij verzekert de bisschop “met beslistheid” dat een nieuwe parochie met klem is af te raden. Hij voert daarvoor een hele reeks argumenten aan, die allemaal in tegenspraak zijn met alle eerdere argumenten, van parochianen en geestelijken. Zoals de afstand:“’t Is waar, dat er eenige parochianen daar betrekkelijk ver van de kerk verwijderd zijn, maar dat zal buiten wel bijna overal zoo zijn en blijven. Evenwel de verst verwijderde in het noordoosten kan in een half uur rijdens ter kerke komen; zelf heb ik dit met mijn horloge in de hand nagegaan.” Achteloos gaat de pastoor dan voorbij aan het feit dat nogal wat parochianen lopend naar de kerk gaan. Hij vindt trouwens ook dat de mensen in de noordkant niks te klagen hebben: de parochianen aan de zuidkant van Heerhugowaard wonen immers net zo ver weg.

De pastoor is feller omtrent het argument dat de Dionysiuskerk te klein zou zijn. Die is niet te klein, vindt hij, want “nu er eenige mannen achter in de kerk blijven staan, voor wie een dubbeltje plaatsengeld een te groot offer voor de kerk schijnt te zijn, nu de koopsom der plaatsen wat hooger stijgt, nu gaat men haar te klein noemen.” En dat is dus niet zo, want tijdens het laatste veertigurengebed waren er nog zitplaatsen te bekomen, net als bij de lijdensmeditaties op de zondagmiddagen. Aan de vrouwenkant is zelfs tijdens de Hoogmis nog voldoende plaats, en de Vroegmis is gewoonlijk maar voor een derde gevuld.

Ook in de toekomst zal de kerk niet te klein zijn, want “op heden staakt de aanwas der katholieke bevolking, ja is zelfs in de laatste jaren achteruitgegaan. En dit om verschillende redenen. Onder andere is er hier door verkoop veel land zoogenaamd gescheurd nl van grasland bouwland gemaakt, maar dit neemt een einde; ook om reden der woningwet, die het kleine huisjesbouwen tegengaat, ook om de minder goede financieele toestand der laatste jaren.” Wat hij precies bedoelde, zal ook de monseigneur wel ontgaan zijn.

Het is wel duidelijk dat pastoor van Swieten alles uit de kast haalt om de bisschop te overtuigen: “Daarbij merk ik uw Doorluchtige Hoogwaardigheid op dat er in deze kwade trouw in ’t spel is. Toen de beweging over een nieuwe kerk opkwam, zag men meerderen achter in de kerk staan, die vroeger eene plaats namen; ja, er stonden jongelieden, die eene plaats hadden maar die niet wilden gebruiken. Ze waren zoons van iemand die achter de schermen het vurigst voor eene nieuwe kerk ijverde.” Hij is nog niet klaar: “Een parochie daar in het noordoosten te stichten zou met haar parochiekerk gelegen zijn in een uithoek van alles verwijderd, in een woord op een dood punt zonder vooruitzichten, dat er ooit een goede parochie zou kunnen ontstaan.”

Toch geeft hij zijn mening omtrent de gewenste locatie, namelijk aan de Veenhuizermiddenweg. Zonder de pastoor meteen maar van kwade onwil te betichten, lijkt het er overigens heel sterk op dat hij zichzelf daarmee een extra tegenargument verschaft. Immers, zo stelt de pastoor, de bewoners aan de Middenweg zullen evengoed naar zijn kerk gaan omdat de nieuwe kerk via een veel ongunstiger weg valt te bereiken – en de Middenweg is “een breede, prachtige en met boomen beplante weg.”

Uiteindelijk komt de ware aap uit de mouw, waarom de nieuwe kerk er niet zou moeten komen. In het noorden wonen slechts twee door het armbestuur bedeelden, terwijl er veel meer aan de zuidkant wonen – en de bedeling van die mensen moet komen van de gewone collecte. En dus komen de achterblijvende gelovigen veel zwaarder te zitten dan die van de nieuwe kerk. Pastoor van Swieten was dus vooral tegen de nieuwe parochie vanwege de mogelijke teruggang in inkomsten, geen oog hebbend voor de toename in het geestelijke beleven van de noordelijke parochianen. Maar als het dan toch moet, die nieuwe kerk, stelt pastoor van Swieten een afwijkende locatie voor: aan de Laanderweg (nabij de Smuigel). Dat is vlak bij het station Noord-Scharwoude, en het is gunstiger voor de parochianen uit ’t Waarland. In dat geval is hij bereid om het meest noordelijke deel van zijn parochie af te staan, “omdat het overblijvende gedeelte dan tenminste nog een goed geheel zal vormen en het groote middelpunt van den polder Heer Hugowaard blijven, dat ook met het oog op rust en vrede te wenschen zoude zijn.”

Deken Horning van Alkmaar

De pastoors van Langedijk en Obdam konden zich prima vinden in een nieuwe kerk, temeer daar ze allebei weinig parochianen kwijt zouden raken aan de nieuwe kerk. De deken van Alkmaar concludeerde dan ook dat de nieuwe kerk ook goed aan de Middenweg zou kunnen komen (in zijn vorige brief vond hij de Veenhuizermiddenweg nog beter), maar dan toch liefst niet al te veel in het noorden. Omdat hij ook stelt, dat hij niet hoeft in te gaan op de argumenten van pastoor van Swieten omdat die niets nieuws brengt, lijkt het er alleszins op dat zijn locatiekeuze is ingegeven door zijn wens om perse af te wijken van het voorstel van pastoor van Swieten. Die twee hadden het niet op elkaar, dat is wel duidelijk.

De voorgestelde locatie aan de Donkereweg was uit beeld geraakt, en de Veenhuizermiddenweg werd ook steeds minder benadrukt. Echter, er was aan de Middenweg nog geen grond beschikbaar gesteld, waar dan ook. Om een doorbraak te forceren, heeft dezelfde groep landbouwers (met namen als Tesselaar, Overtoom, Zuurbier, Bleeker en Botman) als die zich eerder tot de bisschop hadden gewend met het benadrukken van deze locatie, een verzoek gericht aan de katholieke Wed. Woltmans-Epers uit Amsterdam. Zij bezat grond aan de Middenweg, en men verzocht haar om deze grond ter beschikking te stellen. Dat is gelukt ook, en niet alleen dat: de Weduwe Woltmans-Epers deed dit nog geheel gratis ook.

Uiteindelijk had de bisschop besloten dat een nieuwe kerk levensvatbaar zou kunnen zijn. Zo kon het gebeuren dat ene kapelaan Helwig vanuit de Haagse Jozefkerk benoemd werd met geen andere opdracht dan om voorbereidingen te treffen en maatregelen te nemen tot het daadwerkelijk stichten van een nieuwe parochie. Eigenlijk zou hij toegevoegd moeten worden aan de Dionysiuskerk, omdat de nieuwe parochie ook in Heerhugowaard gevestigd zou worden, maar vanwege de weerstand van Pastoor van Swieten werd Kapelaan Helwig in ’t Veld geplaatst. Daar arriveerde hij op 23 april 1909. Een belangrijke taak was voor kapelaan Helwig om te onderzoeken welke plaats in ’t Noord het meest geschikt was voor de kerk. Daarvoor ging hij elke dag op verkenningstocht door ’t Noord. Op 9 juni 1909 bood hij zijn bevindingen aan aan bisschop Callier, waarbij hij vooral beargumenteerde waarom de locatie Middenweg de beste was. Deze waren:

  • Het is gelegen aan den Rijksweg, waar de kerk dus beter zal geplaatst zijn dan aan een achterweg, en waar de omgeving van de kerk spoediger bebouwd zal worden, zodat vermeerdering van communicanten is te verwachten.
  • Wanneer de kerk op genoemden grond gebouwd wordt, zal het Waarland voor een gedeelte geholpen zijn, waarvan volgens de geprojecteerde grensregeling 82 communicanten tot de nieuwe kerk zullen behooren.
  • Het aantal communicanten op den Heer Hugowaardschen Middenweg, tot zoover de grenslijn gaat, bedraagt 130, terwijl het getal van den Veenhuizermiddenweg in haar geheel 79 bedraagt. Het grootste aantal communicanten zal de kerk ontvangen van de kerk te Heer Hugowaard; door nu de kerk op den grooten Middenweg te plaatsen zullen eenige van de beste parochianen onder Heer Hugowaard blijven.
  • De nieuwe kerk zal daardoor komen op een uur van de kerk van ’t Veld, een uur van de kerk van Langedijk en drie kwartier van de kerk van Heer Hugowaard.

Kapelaan (later pastoor) Helwig

Kapelaan Helwig wees hiermee de locatie aan de Veenhuizermiddenweg af. Onmiddellijk trad weer een andere groep parochianen in het geweer om de bisschop te overtuigen van de in hun ogen foute keuze; zij wilden nog altijd de locatie aan de Veenhuizerweg. Om deze reden heeft de kapelaan een maand later opnieuw bij de bisschop betoogd dat de Middenweg de beste keuze zou zijn. Uiteindelijk heeft de bisschop op 27 juli 1909 een bouwcommissie benoemd onder voorzitterschap van kapelaan Helwig, met het doel om de parochiekerk te bouwen aan de Middenweg. De beslissing was gevallen, de commissie kon aan het werk.

DE LAATSTE VOORBEREIDINGEN

Bisschop Callier had op 27 juli 1909 een bouwcommissie benoemd onder voorzitterschap van kapelaan Helwig vanuit de Haagse Jozefkerk, met het doel om de parochiekerk te bouwen aan de Middenweg, op het stuk land dat beschikbaar was gesteld door de Weduwe C. Woltman-Elpers. De leden van de bouwcommissie waren verder de heren K. Kieft, H. Overtoom en J. Pannekeet. Kapelaan Helwig zette vaart achter het vervolg van de uitvoering van zijn opdracht. Elke dag op verkenningstocht door ’t Noord, alleen op zondag preekte hij in alle kerken in de dekenaten Alkmaar en Schagen om een collecte te houden voor zijn nieuwe kerk – een kerk die dus zou komen aan de Middenweg.

Allereerst werd door de bouwcommissie een architect aangezocht; de keuze viel op C.P.W Dessing uit Gouda, een man met een grote staat van dienst in het ontwerpen van kerken. Het zou rap gaan. Amper drie maanden na zijn aanstelling (november 1909) had de architect een voorlopige goedkeuring ontvangen op zijn tekeningen. Alleen stelde het kapittel in Haarlem dat de muren dikker moesten (“tegen het uitslaan der muren”) en de pastorie moest eenvoudiger van opzet. Er werd echter niet getornd aan de grootte van de kerk, die toch opvallend ruim van opzet was: bedoeld voor 550 kerkgangers. De muren werden evenwel niet dikker dan de oorspronkelijk getekende muren van 44 cm dik, want, aldus de architect, “dikkere muren kunnen net zo goed uitslaan”.

Er werden aannemers gezocht, en op 30 december 1909 werd de aanbesteding afgerond. Elf aannemers hadden ingeschreven, met bedragen uiteenlopend van ƒ 62.783,- tot ƒ 79.850,-. Uiteraard werd voor het laagste bedrag gekozen; de aannemers werden H. Schiphorst en J. Philips uit Haarlem. Om aan het gigantische bedrag van ƒ 62.783,- te kunnen komen, heeft kapelaan Helwig enorm veel werk moeten verzetten. Vele preken heeft hij gehouden, daarnaast ook veel bedelarijen. Tenslotte moest er een begroting worden opgesteld waarmee de kerkelijke autoriteiten overtuigd moesten worden dat een geldlening van ƒ 60.000,- voldoende zou zijn om de kerk mee te kunnen bouwen, in te richten én te onderhouden. Dat is hem gelukt ook, slechts 4 dagen na zijn aanvraag had de kapelaan de goedkeuring al binnen. De bisschop vertrouwde hem wel: kapelaan Helwig had het al eerder weten te presteren om ƒ 4.000,- op te halen met preken, terwijl hij ook nog ƒ 6.500,- wist los te peuteren bij de het kerkbestuur van ’t Veld. En zo kon het gebeuren dat er een geldlening van ƒ 60.000,- kon worden afgesloten, verdeeld over 120 obligaties van ƒ 500,- ieder tegen 4% rente, en met een minimale aflossing van ƒ 500,-. De bouw en de komst van een R.K. Kerk in ’t Noord was zeker gesteld.

In de tussentijd had kapelaan Helwig ook nog veel werk te verrichten aan de precieze begrenzing van de nieuwe parochie. Pastoor Fit van Obdam maakte bezwaar als de inwoners van de Berkmeer bij de nieuwe parochie zouden worden betrokken, pastoor Willenberg van Langedijk wilde een stuk van de polder Heerhugowaard tot zijn eigen parochie behouden zien – en pastoor van Swieten van de Dionysiuskerk was tegen elke opsplitsing. Tegelijkertijd was er in Waarland onrust ontstaan. De door kapelaan Helwig voorgestelde begrenzing aan de noordkant behelsde ook een stuk van het dorp Waarland, en daar waren de betrokken bewoners niet gelukkig mee. Zij verenigden zich, en stuurden in juli 1909 de bisschop een brief met het beleefde verzoek om van die herindeling verschoond te mogen blijven. En wel, omdat “Ten eerste: met betrekking tot het verkorten van den afstand zijn sommigen niets en de overigen althans zeer weinig gebaat, met het gevolg dat dan ook niemand alhier met deeze indeling is ingenomen. Ten tweede: men vermoedt dat bij onszelve in Polder Waarland binnen korten tijd wel levensvatbaarheid zou zijn voor een nieuwe kerk, zoo het althans uwe Doorluchtige Hoogwaardigheid behaagde te gelegener tijd daar toestemming voor te geven.” 

Het mocht de Waarlandse gelovigen niet baten, ze werden voor een deel toch toegevoegd aan de nieuwe parochie – al heeft het wel lang geduurd voordat daarover zekerheid kwam. Nadat er nog diverse extra brieven heen en weer zijn gestuurd, overleg is geweest en gesprekken gevoerd, besloot de bisschop pas eind 2010 tot de definitieve vaststelling van de grenzen van de nieuwe parochie. Inderdaad, een week nádat de nieuwe kerk feestelijk was ingewijd kwam deze definitieve indeling. En die luidde: “De lijn begint midden op de Mallegatsbrug, loopt in noordwestelijke richting tot aan de Gereformeerde Kerk te Oude Niedorp, volgt de hoofdweg richting Verlaat en vandaar middendoor de ringvaart naar het Waarland via de Molensloot tot aan de Rietkuilmolen tot aan de grens gem. Harenkarspel-Oudkarspel-Laanderweg. Steekt deze weg over tot de scheidingssloot tussen Houtbosch en Nieuwe Bosch, richting kade van de Noord-Scharwouder polder, tot de spoorlijn en deze spoorlijn volgen tot aan de vierde kabelsloot te rekenen vanaf de Hasselaarsweg in zuidelijke richting, dan in oostelijke richting naar de Middenweg oversteken, naar de Veenhuizermiddenweg , en gaat in noordelijke richting tot aan de Mallegatsbrug.”

Stationsgebouw Noord-Scharwoude (1915), dat voor velen een belangrijk argument is geweest om te pleiten voor het plaatsen van de nieuwe kerk aan de Middenweg of de Smuigel

Die eigen kerk voor ’t Waarland kwam er uiteindelijk ook: in 1920. Op dat moment werd het Waarlandse deel van de parochie van het H.Hart overgedragen aan de nieuwe Wulframparochie. Veel later, in 1944, werd het klooster van Nieuwe Niedorp pas geconsacreerd ook al stond het er veel langer. Vervolgens is het Oude Niedorp-gedeelte van onze parochie overgegaan naar de parochie van Nieuwe Niedorp.

De grootte van parochies werd 100 jaar geleden vooral uitgedrukt in het aantal communicanten. Een communicant is een katholieke gelovige die mag communiceren, oftewel die zijn of haar Eerste Heilige Communie heeft gedaan. Hierbij moet bedacht worden dat het tot 1910 gebruikelijk was dat jongens en meisjes pas op hun twaalfde hun Eerste H. Communie deden (zogezegd als een kind de jaren van verstand had bereikt). Paus Pius X vervroegde eind 1910 de leeftijd naar ongeveer 7 jaar in het decreet Quam singulari. Een belangrijk argument daartoe was, dat volgens vele priesters kinderen die komen te overlijden voordat ze hun Eerste H. Communie hebben gedaan, het H. Oliesel niet mochten ontvangen en daarom van de gebeden der Kerk verstoken dienden te blijven. Het begrip communicanten omvatte voor kapelaan Helwig dus parochianen vanaf 12 jaar.

Uiteindelijk startte de parochie van Heerhugowaard-Noord met 389 communicanten , als volgt verdeeld over de verschillende wegen binnen de grenzen:

HUISGEZINNEN COMMUNICANTEN
Mallegat 1 6
Frik 3 10
Waarddijk 7 21
Schapenweg 2 4
Kerkweg 3 13
Waarland 26 82
Nieuwe weg 4 10
Laanderweg 10 22
Hasselaarsweg 1 4
Middenweg 39 130
Donkereweg 6 15
Veenhuizermiddenweg 24 72
TOTAAL 126 72

Van de 389 communicanten waren er 238 communicanten afkomstig van de Dionysiusparochie in Heerhugowaard, 134 van ’t Veld en 17 van Langedijk. Van de parochie Obdam kwam door de vastgelegde parochiegrenzen geen enkele communicant over.

Laad- en losplaats aan de Ringvaart van de Oude Niedorper Verlaat. De LTB, eigenaar van de laad- en losplaats, had in 1922 juist een nieuwe vrachtwagen in gebruik genomen. In 1910 ging de afvoer van materialen nog met paard en wagen. 

DE KERK WORDT GEBOUWD

De bouw van de kerk zou in een razendsnel tempo verlopen, ondanks dat bijna alles met de hand moest gebeuren. Vrijwel alle bouwmaterialen werden aangevoerd per vrachtschuit op de laad- en losplaats op ’t Verlaat bij Oude Niedorp. Daar werden alle stenen met de hand vanuit de vrachtschuit op een platte wagen geladen, en gereden over een brede rijplank. Op de oever werden ze opgetast op de losplaats aan de ringvaart, of zo mogelijk direct op een platte rijwagen geladen. Daarvoor was maar één paard gespannen, zo’n wagen had ook maar een draagvermogen van ongeveer 500 stenen. Met drie van die wagens reed vooral Auwel Leegwater de stenen naar de bouwplaats van de kerk, en daar werden ze weer opgetast.

Onderwijl was men ook bezig met het met de schop uitgraven van de bouwput. De enorme hoeveelheid grond, die bij deze zware klus vrij kwam, moest vervolgens met kruiwagens vervoerd worden naar de achterkant van de bouwplaats. Op die manier werd meteen de aanleg van het kerkhof gerealiseerd.

Aanvoer van de bouwmaterialen. Op de wagen Auwel Leegwater. Rechts is de bouwplaats van de nieuwe kerk te zien 

Bij dit alles zijn twee dingen zeker: heel veel mensen hebben aan de bouw meegewerkt, en de winter van 1909-1910 was erg zacht. Want op 21 januari 1910 gingen de eerste palen in de grond, precies drie maanden later (21 april) werd de eerste officiële steen gelegd door de zeereerw. Heer Ebbinkhuizen, die vlak daarvoor Deken Horning van Alkmaar (de man die zich zo ingespannen had voor realisering van de nieuwe parochie) was opgevolgd. Het voornaamste onderdeel van deze plechtigheid was overigens het voorlezen van een oorkonde, de ondertekening ervan door tal van kerkelijke gezagsdragers en het inmetselen ervan in een loden bus. Weer twee maanden later (21 juni) gingen de leien op het dak van de pastorie, en een maand daarna (21 juli) begon men met de kerk zelf met leien te bedekken.

De bouw naderde zijn voltooiing. Begin november werden alle spullen van kapelaan Helwig uit ’t Veld verhuisd naar ’t Noord, want hij zou als vanzelfsprekend de eerste pastoor van de nieuwe kerk worden. Zijn meubilair, huishoudelijke spulletjes en misgewaden werden via vele ritjes door Willem Schilder uit ’t Veld met de hondenkar vervoerd. 

Maandag 21 november 1910 werd kapelaan Helwig zelf officieel ingehaald. Door een stoet van 30 ruiters en ruim 20 wielrijders (waarbij alle paarden, koetsen en rijwielen waren versierd) werd hij via een toer door de nieuwe parochie onder fanfaremuziek tot voor de pastorie gebracht. Hij werd toegezongen door de jeugd van ’t Noord, waarna hij een pendule als welkomstcadeau kreeg aangeboden.

Dinsdag 22 november 1910 was de grote dag: Deken Ebbinkhuizen wijdde de nieuwe kerk in. Na de uit- en inwendige wijding droeg de kersverse pastoor Helwig de eerste Mis op, waarna hij door de Deken werd geïnstalleerd. De zondag erna werd tijdens de mis een brief van de bisschop aan de parochianen afgekondigd. Daarin werden de parochiegrenzen vastgesteld, maar werd ook officieel aangekondigd dat de naam van de nieuwe parochiekerk het Allerheiligst Hart van Jezus te Heerhugowaard zou luiden. 

En dus was de kerk, van eerste paal tot inzegening, in precies negen maanden voltooid. Een heel bijzondere prestatie, want niet alleen dat het een relatief grote kerk betrof (550 zitplaatsen), alle andere kerken die in die tijd gebouwd werden hadden steeds minimaal anderhalf jaar nodig.

De kerk zou overigens het jaar erna pas geconsacreerd worden door bisschop Callier, op 1 mei 1911. Vlak daarna, op 21 mei, werd de loden klok ingezegend door Pastoor de Graaf uit ’t Veld. Deze loden klok was geschonken door de heer Woltman Elpers, zoon van de vrouw die de grond voor de kerk beschikbaar had gesteld. Zijn naam was dan ook in de klok geslagen.

Het echtpaar Woltman Elpers is onmiskenbaar zeer belangrijk geweest voor onze parochie. Hun kleinzoon, H. Woltman Elpers verduidelijkte in een brief (september 1950) aan de toenmalige pastoor Ulleman dat de weduwe Woltman Elpers-Schölvinck naast het perceel grond waar de kerk op is gebouwd, rond de eeuwwisseling ook drie boerderijen in het noordelijk deel van Heerhugowaard bezat. Ze werden gepacht door J. Groenland, W. Groenland en S. Tesselaar. De boerderijen zijn voor haar dood in 1920 verkocht. Zo ging dat vaker in die tijd: wie een geldlening nodig had, zocht contacten met welgestelde Amsterdamse handelaren. Dan werd er geen hypotheek verschaft (dat verschijnsel bestond nog niet), maar werden de verkregen hofstedes gepacht. 

De naam Woltman Elpers is verbonden met de oudste zeepfabriek van Nederland, “De Vergulde Hand”, opgericht in 1554, maar vanaf 1694 overgenomen door ene Jan Woltman. Het bedrijf ging van zoon op zoon, maar in 1821 stierf de toenmalige Anthony Woltman kinderloos. Zijn laatste daad was om zijn opvolger, zijn neef Elpers, als hij erfgenaam wilde zijn, te verplichten om zich in het vervolg Woltman Elpers te noemen. Zo is de dubbelnaam ontstaan, gevoerd op verlangen van de voorvaderen en uit piëteit voor (zoals de nazaat in 1950 aangaf) een eerzaam, oud-Amsterdamsch koopmansgeslacht. 

De kerk van het Allerheiligst Hart van Jezus
 
In een brief van de Minister van Justitie aan Bisschop Callier was bevestigd dat op 21 november 1910 een nieuwe parochie is opgericht onder de titel Parochie van het Allerheiligst Hart van Jezus. Uitleg waarom deze naam is gekozen is nergens vermeld. Toch is het mogelijk om enig inzicht te krijgen in de beweegredenen, als we teruggaan naar de katholieke gevoelens van die tijd.
De devotie tot het Allerheiligst Hart van Jezus is een uitdrukking voor de verering van Jezus Christus, die vorm krijgt vanuit de liefde en barmhartigheid, zoals dat wordt gesymboliseerd door Jezus’ Hart. Een passage uit het Evangelie volgens Johannes, waar Jezus’ zijde door een lans doorboord werd, en waaruit vervolgens bloed en water stroomden, speelt in deze mystieke vroomheid een grote rol.

Het Hart van Jezus wordt in de kunst gewoonlijk afgebeeld als een geopende borstkas met daarin een bloedrood hart met een vlam. Het hart staat voor de persoon van Christus’ Leven en Lijden, terwijl de vlam de Liefde en Barmhartigheid representeert.
Hoezeer de verering in het 18e eeuwse Frankrijk verbreid was, blijkt uit het feit, dat het Hart van Jezus enige tijd als symbool voor de Franse anti-revolutionairen (meestal arme boeren, kleine adel en eenvoudige burgers) werd gebruikt. Een familie die tijdens de bloedige Franse Revolutie Heilig-Hart-afbeeldingen uitdeelde, kwam onder de guillotine. Pas in de loop van de 19e eeuw werd de verering ook duidelijker zichtbaar buiten Frankrijk. In Nederland werd het gezien als een toonbeeld van de zich emanciperende katholieken.

Aan het eind van de 19e en begin van de 20e eeuw kreeg de Heilig Hart-verering nieuwe impulsen, niet alleen door hernieuwde belangstelling van verschillende pausen. De opkomende industrialisering zorgde voor een proletarisering van de voorheen vrijwel automatisch katholieke plattelandsbevolking. De democratie met algemeen kiesrecht deed zijn intrede. De overheid en samenleving waren seculier geworden. Vakbonden werden opgericht, onderwijs en sociale kwesties kwamen op. De Heilig Hart-verering stimuleerde persoonlijke vroomheid met sociale actie in het teken van naastenliefde.

De devotie tot het Heilig Hart van Jezus is in de Katholieke Kerk nog steeds wijd verspreid. Aan de devotie is altijd de belofte verbonden geweest, dat wie op negen achtereenvolgende eerste vrijdagen (van de maand) de H. Mis bijwoont, biecht en in de Mis communiceert, geen plotselinge en onvoorziene dood zal sterven en in zijn sterfuur gesterkt zal worden door Gods bijzondere bijstand en de Laatste Sacramenten.

HET KERKGEBOUW, NADIEN

Zodra een gebouw, dat in feite voor de eeuwigheid is opgericht, in gebruik is genomen, begint meteen een nieuw onderwerp van aandacht: onderhoud en aanpassingen. Ongeacht de oorzaak; vernieuwing kan plaats hebben gevonden als gevolg van slijtage, doordat uitbreiding nodig is, maar ook door externe oorzaken.

Twee klokken

Zo heeft de loden klok, die voor het eerst heeft gebeierd na de inzegening op 18 mei 1911, maar een beperkte levensduur gekend. Op last van de bezetters moest pastoor Hendriks in 1943 zeer tegen zijn zin een uitvoerige beschrijving van de klok geven. De bedoeling werd weldra duidelijk: op 23 maart 1943 werd de klok door de Duitsers uit de toren verwijderd met het waarschijnlijk wrede gevolg dat er kogels van zijn gefabriceerd. Het zou meer dan 3 jaar duren voordat weer met klokgelui van de doden van ’t Noordeinde afscheid zou kunnen worden genomen, een oproep voor een nieuwe kerkdienst zou plaatsvinden, of de tijd zou worden weergegeven. Briefwisselingen met ’t ministerie van Oorlog hebben tot die nieuwe klok geleid, inclusief betaling door de overheid. Eind maart 1946 arriveerde de nieuwe klok, de “Andreas”. Op Palmzondag in dat jaar vond de plechtige klokkendoop plaats door Deken Jacobs – en vanaf 2 april 1946 horen de Noordeinders weer aan klokgelui wanneer er iets aan de hand was. In 1985 is deze ene klok uitgebreid met drie kleinere klokken, zodat er vooral met feestelijke gelegenheden meerstemmig kon worden geluid.

Vervanging van de preekstoel

Bij de bouw van de kerk was een houten nood-preekstoel geïnstalleerd, wachtend op betere tijden. Deze al snel bouwvallige preekstoel kraakte in al zijn voegen bij iedere stap die erop gezet werd wanneer de predikant aan zijn preek wilde beginnen. In 1926 werd op de 25-jarige bruiloft van Dirk de Goede, net ’n paar jaar kerkmeester, via gezellige praat geoordeeld dat ’t zo niet langer kon: de geboorte van een fonds tot aanschaf van een nieuwe preekstoel was het gevolg. De jubilaris zelf schonk een reusachtig bedrag, vele anderen volgden met offergaven. Oudejaarsavond 1926 werd de nieuwe gebeeldhouwde preekstoel in gebruik genomen – zonder klankbord erboven omdat dat de pracht van de preekstoel verstoren zou en omdat het akoestisch gezien ook helemaal niet nodig was. Niet lang daarna, in 1929, werd het hoofdaltaar afgebouwd, dat wil zeggen dat het bovenstuk er toen op geplaatst is. De in de zelfde stijl opgetrokken communiebanken zouden overigens pas in 1939 worden geplaatst, nadat de toenmalige pastoor had opgeroepen dat iedere gelovige bij zijn verjaardag tot deze intentie een gift zou storten.

Rechts ziet u de fraai versierde kerk in 1945, ter gelegenheid van het zilveren priesterjubileum van pastoor Hendriks. Inclusief de gebeeldhouwde preekstoel, het hoofdaltaar, twee zijaltaren en de communiebanken. Ook waren de armenbanken achterin de kerk nog duidelijk aanwezig, evenals de mooie sierkoppen op de overige banken. 

De moderne beeldenstorm

En dat alles, die fraaie beeldhouwwerken die zo intens veel moeite en geld hadden gekost voordat ze er kwamen, dat alles werd in 1968 afgebroken. En wel als gevolg van het Tweede Vaticaanse Concilie, waarin meer openheid bij de geestelijken en aandacht voor en contact met de gelovigen gepropageerd werd. Daaruit ontstond de drang bij de leiding van het Bisdom Haarlem om de altaren om te draaien: voortaan zou de priester tijdens de mis de gelovigen in ’t gezicht moeten kunnen zien. In eerste instantie verrees er een houten klapaltaar op het priesterkoor, maar toen waren er al wel drukke gesprekken tussen vooral Pastoor Berkhout en de woordvoerder van de liturgische kommissie van het Bisdom gaande. Doel daarvan: de vernieuwingsdrift in het katholieke geloof zoveel mogelijk binnen de H. Hartkerk voelbaar maken en tegelijkertijd het verleden zoveel mogelijk weg wissen, omdat het niet meer bij de toen geldende moderne tijd zou passen.

Het oude hoofdaltaar helemaal voorin de kerk en de beide zijaltaren werden gesloopt, de communiebanken verwijderd, en de preekstoel opgedoekt. Daarvoor in de plaats werd het priesterkoor een stuk opgehoogd, en kwam er een vast altaar in het midden ervan. Ernaast werd een ambo (een klein soort preekstoel) geplaatst. Vervolgens werden de voorste kerkbanken verwijderd om ruimte te maken voor het opstellen van lijkbaren bij uitvaartdiensten of de mogelijkheid te scheppen voorin de kerk doop-plechtigheden te houden. En tenslotte werden de sierkoppen van de banken verwijderd; diverse waren al kapot en alles verwijderen was eenvoudiger, goedkoper en paste meer in de soberder opzet van de uitdraging van het katholieke geloof dan herstellen ervan.

Het resultaat was een overigens heel fraai herbouwde kerk die een eenvoudiger aanblik had gekregen – alleen blijft het een steeds voortdurend strijdpunt of oude waardigheden daarvoor omgekegeld moeten worden, of alle schijnbaar nutteloze voorwerpen maar botweg verwijderd behoren te worden. De inspraak van kerkbestuur en vooral parochianen op de geestelijke leiders alom in het bisdom was te gering gebleken, velen waren voor een voldongen feit geplaatst. Het is gebeurd in 1968, en het is jammer.

De toren in de steigers

In diezelfde jaren waren er ook stevige uitgaven aan een ander onderdeel van de kerk, de kerktoren. Door het steeds weer terugkerende euvel van de uitslaande muren had de toren in 1967 in de steigers gestaan. Niet voor ’t eerst, en bepaald ook niet voor ’t laatst. Want behalve in dat jaar had de kerktoren ook in 1931 en weer later in 1983 in de steigers gestaan. De laatste keer dat de toren in de steigers heeft gestaan was 2003.
Vooral die keer in 1983 bleek hard noodzakelijk. De steigers waren feitelijk alleen geplaatst voor een goede opknapbeurt van de bliksembeveiliging. Maar toen de steigers er eenmaal stonden bleek dat er veel meer aan de hand was: heel veel slecht voegwerk, doorgeroeste klimhaken, afgebladerde wijzerplaten, kapotte stenen. Cor Langedijk sr. is toen weken bezig geweest om opnieuw metsel- en voegwerk te verrichten, iedere dag opnieuw de 35 m. hoge steigers op. De wijzerplaten en wijzers werden verwijderd, om opnieuw met bladgoud en groene verf te worden bedekt, zoals dat in 1950 trouwens ook al was gebeurd. Tenslotte werd de steigergelegenheid te baat genomen om de galmgaten aan de Middenwegkant met anti-duivenverf in te smeren – enerzijds om de koster zijn eeuwige boenwerk af te nemen en anderzijds om langslopende parochianen hun gemopper te laten staken als bij het voorlangs lopen een duif zijn werk deed. Want bij eerbied in Gods thuis hoort geen gevloek…
Helaas, de anti-duivenverf was niet afdoende. De duiven bleven komen, het gemopper kwam weer terug. Augustus 1985 is er met een jachtgeweer geschoten op de duiven, waarbij 17 duiven het leven lieten. Sindsdien zijn de andere duiven weggebleven. Alhoewel, in 1987 is er gaas gespannen voor de galmgaten – logisch dat de duiven daarna wegbleven…

De laatste 25 jaar is het onderhoud aan de toren toegenomen, misschien ook wel omdat sinds diezelfde tijd de werkgroep “Werk aan de Kerk” zich zeer inspannend en uitgebreid met het algehele onderhoud heeft bezig gehouden. Regelmatig moet de toren onder handen genomen worden, of het nu het leiwerk betreft, het steeds maar weer bijwerken van de wijzerplaten met bladgoud, het herstellen van de loden goten, de voegen in het metselwerk, of het volledige schoonmaken van de torenspits. Werkzaamheden, die zowel binnen als buiten moeten worden uitgevoerd – dus in de buitenlucht, op soms tientallen meters hoogte.

Er kwamen meer vernieuwingen in de kerk: in 1986 werd een geluidsinstallatie aangelegd zodat de priester beter kon worden verstaan – wat nodig was omdat de preekstoel toen al was verwijderd. Deze installatie werd later verbeterd, en in 2000 uitgerust met een ringleiding voor slechthorenden.
Maar daarnaast werd ook als het nodig was de sacristie verfraaid. In 1950 bijvoorbeeld is deze nog geheel opgeknapt: nieuwe glas-in-loodramen, een eikenhouten lambrisering en een vaste wastafel, terwijl de oude credenstafel in het midden kwam te staan. De vloer kreeg een parketlaag, en er werd een heilig putje ter afvoering van gebruikt gewijd water gegraven. Dit putje was zeer diep. zo diep dat de plons waarmee de speciale misdienaarsgympies er door baldadige misdienaars in gegooid werden nauwelijks nog gehoord kon worden.

HET KERKGEBOUW, MEER AANPASSINGEN

Binnenkant van de kerk

Diverse keren is de kerk van binnen gesausd, en als dat gebeurde maakten tal van steigers normale mislezingen onmogelijk. Daarbij werden ook meteen scheuren gedicht, vochtplaatsen uitgehakt en aangevuld. In 1981 en 1988 zijn de granietvloeren voor- en achterin de kerk hersteld, in diezelfde tijd is het priesterkoor helemaal gerenoveerd. Er werden zitplaatsen ingericht, bedoeld voor de leden van die koren die voorin tijdens de mis hun opwachting maakten – in tegenstelling tot het Gemengd Koor, dat dit altijd vanaf het koor achterin de kerk deed. Deze zitplaatsen waren gemaakt van de oude armenbanken achter uit de kerk. Die waren jaren eerder al van hun functie ontheven: in de tijd van vaste plaatsen waren dat de banken waarin onbemiddelden konden plaatsnemen, omdat je daar geen plaatsengeld hoefde te betalen.

Rechts ziet u het interieur van de kerk in 1945. In de linker benedenhoek ervan staan de armenbanken, terwijl ook de preekstoel, het altaar en de sierkoppen van de banken nog intact zijn. De armenbanken kregen in 1949 ook leuningen. 

Het verwarmen

Het ongemak van dat verlies aan gympies (als de verhalen waar zijn moeten er onderin ’t putje gigantisch veel liggen) is maar een schijntje in vergelijking tot de koude die de parochianen in ’t verleden in winterse tijden in de kerk hebben moeten lijden. Aanvankelijk geschiedde de verwarming op dezelfde wijze als in ’t Veld voordien: met een verwarmde stoof als je ’t kon betalen. Dit heeft jaren zo geduurd: zo heeft mevrouw Groenland, van ’t café aan de overkant, jarenlang voor enkelen de verwarming in de kerk verzorgd: drie grote gloeiende briketten moesten in een hoge kachel opgestookt worden, en bij het eruithalen moest ze behendig zijn dat ze niet uit elkaar spatten en gaatjes in ’t vloerkleed brandden. In elke stoof werd een halve briket gestopt, die werd naar de kerk gebracht en na de mis weer opgehaald – voor vijf cent per stoof. Dat was dus voor 6 mensen warmte, voor de rest niks dan kou.

In de loop van de dertiger jaren is daar verandering in gekomen: vóór in de kerk werd een kolenkachel geplaatst: een 2½ meter hoge kolenvreter. Kolenboer de Haan (concurrent/collega Gert Tamis had de verzorging van de lagere school) sjouwde zich bijkant krom om de kolenvoorraad op peil te honden, maar ’t resultaat was toch niet voor iedereen even plezant: vlakbij de kachel was ’t gloeiend heet, maar verder in de kerk was ’t net zo koud als buiten. Pas na de oorlog zou dat anders worden. In 1948 werden de langdurige plannen tot de komst van een centrale verwarming met voortvarendheid aangepakt. Men wilde ook wel, want hoewel de zomer prachtig mooi was, was de winter van ’47 bar en boos. Plannen werden gesmeed door de dekenaal bouwkundig inspecteur; de diocesaan bouwinspecteur en de bisschoppelijk Vicaris Generaal keurden ze goed. De centrale verwarming kon er komen, nadat de parochianen er lang voor hadden gespaard. Kerstmis 1948 was de eerste keer dat eigenlijk iedereen in de kerk enigszins verwarmd plaats kon nemen.
Hieronder ziet u de eerste kachelbrander.

Achttien jaar heeft deze primitieve centrale verwarming op kolen gebrand. In 1966 werd de kachel omgebouwd zodat er op olie gestookt kon worden. De hete lucht werd via roosters bij de sacristie de kerk in geblazen. Ook deze versie van de kachel zou het achttien jaar uithouden. In 1984 ontstond de noodzaak voor het vervangen ervan, door een nieuw, ander systeem. Want het bleek nog steeds dat het boven in de kerk snikheet was, maar onderin, waar de mensen plegen te zitten, bleef ’t koud. Het ideaal bleek, na grondig onderzoek, zogenaamde bankverwarming te zijn: onder iedere bank zou een verwarmingsbuis komen te lopen. Toch is het daar niet van gekomen, het bleek veel te duur te worden.
In plaats daarvan zijn vérstralers gekomen, die boven de hoofden zijn geplaatst om bij koude zeer snel gerichte warmte te brengen. Een relatief goedkope en snel geïnstalleerde oplossing die opnieuw tijdens een kerstviering (die van 1984) officieel in gebruik is gesteld. De toen nieuw geinstalleerde CV-ketel is vorig jaar, in 2009, nog vernieuwd. Desondanks kon het achterin de kerk evengoed frisjes blijven, zeg maar koud en tochtig als het weer tegen zat. Om die reden is in 1987 een tochtportaal aangelegd, achterin de kerk.

Het orgel

Al weer sinds 1980 zijn de grote pijpen achterin de kerk overbodige schoonheid doordat het geluid uit een modern Johannesorgel komt, in het jaar 2000 opgevolgd door een nieuw electronisch orgel. Maar het grote kerkorgel met die pracht aan pijpen, dat tot 1980 dienst deed, is er niet altijd geweest. In de beginjaren hebben de parochianen het met een eenvoudig harmonium moeten stellen.
Jarenlang heeft men de behoefte gehad aan een kerkorgel, en in 1948 is het ervan gekomen. Voor ƒ 8500,- heeft men een tweedehands orgel overgekocht van de R.K. Kerk in het Groningse Silwolde. Echter pas na machtiging van het Bisdom en gunstig advies van de Klokken- en Orgelraad mocht het orgel gerepareerd en aangepast in de kerk worden opgebouwd. Op 25 april 1948 werd het ingewijd, en bespeeld door Joop Morsink, de eerste organist van onze parochie. Die heeft dat als organist een paar jaar volgehouden. In 1950 kreeg hij assistentie van Dirk Koomen, die later vele jaren ook de dubbelfunctie van organist en dirigent heeft bekleed. Vorig jaar maart 2009, is Dirk gestopt – na maar liefst 59 jaren actief te zijn geweest als organist en dirigent. Een ongelooflijk lange periode is Dirk dus dienstbaar geweest aan het Gemengd Koor en daardoor de gehele parochie! Hij is een jaar geleden opgevolgd door Henk Pronk.

Bouw van de Mariakapel

In 1953 is de Mariakapel gebouwd, links achter in de kerk. Een klein stuk werd aan de kerk bijgebouwd, om de parochianen meer in de gelegenheid te stellen tot Maria, de Moeder van God, te bidden. Daarbij is de afbeelding verplaatst van O.L. Vrouw van Altijddurende Bijstand, in gebrandschilderd glas. Deze icoon hing daarvoor tussen de doopkapel en de koortrap. Zijn nieuwe positie was beter gekozen, want het was voor de mensen gemakkelijker geworden om na de H. Mis voor nog een moment van bezinning te blijven stilstaan of knielen bij Maria, of om daar nog een kaars op te steken. De aanleg van een Mariakapel ging overigens niet zomaar zonder slag of stoot. De Bisschop wilde namelijk alleen toestemming verlenen als een éxtra collecte voor de Kerkenbouw zou worden gehouden, of anders dat een bedrag van ƒ 600,- voor dat doel zou worden afgestaan. Het Fonds voor Kerkenbouw in het Bisdom Haarlem was bedoeld om nieuwe kerken elders in het bisdom mee te helpen financieren. Oftewel: de Mariakapel mocht alleen gebouwd worden als naast de financiering hiervan ook nog een donatie van minstens ƒ 600,- ten behoeve van de bouw van ándere kerken door de parochianen zou worden opgebracht.

Het verlichten der kerk

Behalve kaarsen is er de reguliere verlichting om zicht te brengen. In 1959 werd de verlichting steeds slechter. Daarom zijn de oude lampen, met hun ontsierende stangen, opgeruimd en is een aantal nieuwe lampen aangebracht. Ditmaal niet enkel boven het middenpad, maar ook boven de kerkbanken zelf. Zo’n 15 jaar vóór deze verandering (in de oorlog) waren de kerkgangers overigens maar wat blij met de toenmalige verlichting. Echter, de bezetters hadden verduistering geëist en in de donkere dagen in de winter was dat niet eenvoudig te realiseren. Daarom werden er oude kachelpijpen om de lampen heen gemonteerd, zodat van buiten af niet te zien was dat er binnen licht brandde. Later (1944) is toen ook nog het gas en de elektriciteit uitgevallen. Toen was er nauwelijks nog wat te zien, ook bij de mensen thuis niet. Als gevolg van de duisternis werd de communie uitgedeeld met een misdienaar die met een blaker en een brandende kaars erin voor de priester de communiebanken langs liep.

De doopvont

Vlak bij een van de communiebanken van toen staat het doopvont van nu. Die stond vroeger achterin de kerk, aan de andere kant van de Mariakapel, vlak bij de ingang naar de pastorie. Deze ruimte heeft de laatste jaren een totaal andere bestemming gekregen. Doordat het doopvont verplaatst was, ontstond er ruimte om in de doopkapel niet meer het begin, maar het einde van het leven te symboliseren. De doopkapel werd aula, om de doden van de parochie in op te baren tijdens de dagen van rouw. Daardoor kon een gebedsdienst een betekenisvoller aanzien gegeven worden, omdat het om de overledene kon worden gesitueerd.

HET LEVEN IN EN OM HET KERKGEBOUW

Gaven aan de kerk

De parochianen van de H.Hartparochie hadden een zeer godsdienstige instelling, zeker in de eerste 50 jaar van het bestaan van de parochie. Men overlaadde de kerk met nuttige voorwerpen, in feite de enige wijze om tastbaar uiting te geven aan de dankbare gevoelens voor al wat God voor de mensen betekende. Ieder jaar kwam als zodanig de Oogstdankdag voor, waarbij de tuinders lieten merken dat ze de Heer dankbaar waren voor de goede zorg over een oogst van het afgelopen jaar. Gewone gelovigen schonken, vaak ter gelegenheid van een bijzondere gebeurtenis, andere voorwerpen als verzilverde kandelaars, meerarmige lusters, maar ook beelden. Al deze geschenken leidden tot de aanschaf van een kluis in 1948, welke in de sacristie werd geplaatst. Maar het waren vooral de collecte-opbrengsten, die altijd weer zeer goed te noemen waren – veel van wat in de kerk te zien is, is daar uit voortgekomen.

Vaste plaatsen en plaatsengeld

Zoals de collecte in 1961, waarvan de opbrengst besteed werd aan het zogenaamde signaallampje. Aan de rechterzijde van het priesterkoor werd toen een mooi rood lampje gemonteerd, dat aanging zodra de Mis begon. Als dat het geval was, verloren de mensen die een vaste plaats hadden het recht om een ander die erop was gaan zitten eraf te sturen. Want dat was een doorn in bet oog van diegenen zonder vaste plaats: niet alleen dat zij die niet hadden, maar ook het feit dat voordien de “vaste plaats”-parochianen doodleuk minuten te laat arriveerden en een ander wegstuurden.
In vroeger jaren waren de Missen allemaal zo vol, dat het zin had om een vaste plaats te reserveren, maar uiteraard wel voor betaald moest worden. Dat reserveren kon éénmaal per jaar gebeuren. Dan werden de opengevallen plaatsen van overledenen of verhuisde parochianen verkocht. Dat gebeurde in de kerk zelf, dan was meteen duidelijk om welke plaats het ging. Maar omdat het eigenlijk een kerk-onwaardige veiling betrof, werd het Allerheiligste eerst naar de sacristie gebracht. Na de Hoogmis begon de verkoop van de open plaatsen bij opbod. Zodoende werden steeds de bemiddelde parochianen bevoordeeld.
Het is in 1964 afgeschaft, al was dat eigenlijk veel later dan de bisschop het wilde. In 1945 immers had deze al laten weten dat de verkoop van kerkplaatsen gestopt moest worden. Pas in 1964 echter was men er van overtuigd dat iedere zondag opnieuw plaatsengeld ophalen veel meer kon opleveren. Vandaar dat vanaf toen een plaats voor volwassenen een kwartje kostte, en voor kinderen een dubbeltje. De koster haalde het geld op, en het bleek zeer lucratief. Daarmee was ook de strijd om de weinige echte “vrije plaatsen” afgelopen. Op hoogtijden als Kerstmis gingen de mensen voordien al een uur voor de mis naar de kerk om er op te kunnen gaan zitten. En als deze paar “vrije” plaatsen bezet waren, dan resteerden de kosteloze armenbanken achterin voor hen. Ook al waren deze in 1949 aangepast (er waren leuningen aangebracht), toch wenste lang niet iedereen daar in te gaan zitten. Het vermeende mindere aanzien was één oorzaak, de tochtige kou een andere, maar ook de mindere eerbied voor Gods woord speelde mee. Tijdens tal van missen zal de pastoor vermanend hebben gesproken tegen de bezetters van deze banken (vaak alleen de jongeren dan), toch werd ook op de betaalde kerkplaatsen met altijd even eerbiedig gedrag getoond: vele uurtjes zullen tijdens de preken en daaromheen de ogen door de hardwerkende bevolking zijn gesloten.
In datzelfde jaar 1949 waren er daarnaast nog zitplaatsen bijgemaakt: op het koor ontstonden er 30, toen een afsluiting (een hoog schot) naast het zangkoor werd gerealiseerd. De zangers wilden geen hinder meer ondervinden van nieuwsgierige belangstelling, en daarom werd een extra trap in de torenkamer geplaatst. Men hoefde niet meer over het koor als men er niks te zoeken had -en er kwamen nog meer zitplaatsen ook.

Pastorie

De eerste decennia lang hebben aan de pastorie de normale onderhoudswerkzaamheden plaatsgevonden. Pas toen pastor Ber Leurink in de pastorie is komen wonen, is de inrichting ingrijpend veranderd. Op de eerste verdieping zijn de woonkamer en de slaapkamer samengevoegd. Later, bij de komst van pastoor Nico Beers in 2004, is de hele pastorie geschilderd, en is de tweede verdieping opgeknapt. Maar in 2007 is de pastorie pas echt verbouwd. Er is een toiletgroep in de pastorie aangebracht, de keuken is in de hal geplaatst, het kantoor van pastor Marion Bleeker is opgeknapt, de kozijnen zijn vernieuwd, er is een nieuwe CV geinstalleerd. Allemaal met als belangrijk doel om de pastorie door en voor de parochianen te kunnen laten gebruiken, sinds er al enkele jaren geen vaste bewoners meer zijn. Sindsdien wordt vooral de ruimtes op de begane grond intensief gebruikt: eigenlijk kan elke werkgroep, vergadering of bijeenkomst die ook maar iets met de parochie te maken heeft, in de pastorie worden gehouden.

Kelder onder de pastorie: ooit werden hier de flessen wijn koel gehouden

Op dit ogenblik wordt nog een onderdeel van de pastorie opgeknapt: de kelder. In vroeger jaren is deze gebruikt als wijnkelder, werkruimte of atelier, maar doordat er lekkage was opgetreden (met bijbehorende zware schimmelvorming) was het gebruik enigszins in onmin geraakt. Ook dit laatste onderdeel van de pastorie wordt dus opgeknapt.

Het kerkhof

Oorspronkelijk, in 1910, was het kerkhof aangelegd met de grond uit de bouwput van de kerk. Toch bleek het uiteindelijk te klein te worden. Nadat in 1943 de noordzijde beschut werd met bomen en struiken om het wat minder onaangenaam op het kerkhof te laten worden, is in 1951 de zuidzijde uitgebreid. Dat gebeurde met grond aangevoerd uit de omgeving van het pad van Van Schagen (naast de Hengstman).Dat aanvoeren gebeurde eigenlijk nogal uniek: met de laatste paardgetrokken driewieler in ’t Noord (eigenaar Klaas Buter) en de eerste trekker die ons dorp rijk was (van Joop de Wit). Die trekker was nodig geworden omdat de driewieler onder zijn zware vracht zijn laatste taak bleek uit te voeren: de as brak. De symboliek straalt er als het ware van af.
Toch bleek die vergroting niet afdoende. In de tachtiger jaren is de begraafplaats aan de kerkkant uitgebreid, in 1999 heeft de laatste uitbreiding aan de zuidkant plaatsgevonden. Dat werd gemakkelijk gemaakt omdat in dat jaar het Annaplein werd gerealiseerd, zodat men met groot materieel bij het kerkhof kon komen. De keuze voor de grondsoort ging echter aanzienlijk omslachtiger, omdat het zeer speciale grond dient te zijn. Naast de stevige hulp van loonbedrijven Danenberg en Veldman, is er wel een uitgebreide zoektocht naar geschikte grond voor nodig geweest. Het ziet er naar uit dat de huidige grootte van het kerkhof voor jaren afdoende is, vooral ook omdat crematie de laatste jaren sterk in zwang is geraakt. Voor dat doel is in 2001 een Mariakapelletje met een urnenmuur aangelegd.

BETROKKENHEID BIJ HET KERKELIJK LEVEN

Het opknappen van de kerktuin

Om bij het kerkhof te komen, moet over het pad ernaar toe getrokken worden. Dit pad is regelmatig opgeknapt; een van de opvallendste keren was in 1968, met het puin van de kapotgeslagen preekstoel en altaren. Tien jaar later is het opknappen nog eens dunnetjes overgedaan, in het kader van zowel het naderende 350-jarig Polderfeest als de wedstrijd “Een kern waar pit in zit”. Daarvoor immers werd door het comité GV4 (Groep van vier) een massaal dorpsgebeuren op poten gezet, waarbij de Noordeinders konden laten zien in een dorp met een eigen aanzien te wonen: de kerktuin met alles erop en eraan zou worden opgeknapt.

De parochieraad en het kerkbestuur hadden de mannelijke parochianen allemaal persoonlijk benaderd, met een geweldig resultaat: nagenoeg iedereen had zich opgegeven: oftewel 313 mannen. Jong en oud verscheen, ingedeeld in 31 ploegen die ieder een uur zouden werken. En dat gebeurde ook. Zaterdag 24 augustus 1978 om 5 uur ’s middags zette pastoor Windt de eerste spa in de grond, en de marathon kerktuinopknapping kon beginnen. Er stond veel te gebeuren: eerst het verwijderen van ziek en dood materiaal zoals de oude iepenbomen, afvlakken van de grond en waar nodig spitten, champignonmest uitstrooien, het oude gazon frezen, de oude iepenhaag snoeien, het oude pad verleggen en het grind zeven, grond kruien en verhogen, langs de vijver een palenbak slaan, plantenvakken spitten en met bielzen omzomen, het tegelplateau verbeteren, de fietsenparkeerplaats (in 1957 aangelegd) opnieuw bestraten, nieuwe bomen plaatsen en tal van bijkomende klussen.

Dit alles gebeurde onder leiding van de plaatselijke hoveniers Jaap v. Schagen, Virens, Aris v. Stipriaan en Cees Kieft, en met behulp van de loonbedrijven Veldman en Danenberg voor het zware werk. Na 24 uur onafgebroken hard werken was de verwaarloosde tuin herschapen in een lusthof met een zitbank en vijver, en dat allemaal door de bereidwillige steun van uiteindelijk 350 vrijwilligers. Precies op schema werd zondagmiddag om 5 uur de laatste plant door pastoor Windt in de grond gezet. De klok werd geluid, het karwei was geklaard, en het dorp was in een jubelstemming. Al die uren was trouwens al duidelijk dat het hele dorp stónd voor die grootse klus, want het Dorpshuis puilde de hele marathon uit van de belangstelling.

De geestelijke beloning volgde dan ook zeer terecht, toen enige tijd later het organiserende comité GV4 (Niek de Wit, Jos Mooij, Peter Groen en Gerrie Groot) de oorkonde van de Koninklijke Nederlandse Heide Maatschappij in ontvangst mocht nemen, omdat de geleverde prestatie het predicaat “Kern waar pit in zit” meer dan waard was.

De borduurmarathon

Rechts het wandkleed met de symboliek van De Schepping.

Eigenlijk wist de Noord al langer dat het een kern met pit er in was, zeker al een jaar. Want de eerste keer dat GV4 iets organiseerde, was dat ook in het kader van het opknappen van de kerk. Door middel van een 24 uurs borduurmarathon voor vrouwen was het de bedoeling om een prachtig wandkleed te verkrijgen. Dat gebeurde naar een ontwerp van Bas van Oyen uit Waarland, een prachtig ontwerp betreffende het scheppingsverhaal en waarin vele symbolieken zijn gelegd. Hiervoor waren zeer vele vrouwelijke parochianen benaderd. En ook hier beantwoordde vrijwel iedere borduurster de vraag positief. 192 Vrouwen rondden de klus af, nadat de vrouw van burgemeester Molleman op 3 september 1977 om 5 uur ’s middags de eerste kruissteken borduurde. Ruim 26 uur later was het resultaat er, verbluffend van schoonheid en eenvoud. Het werd opgehangen op de plaats van het vroegere Maria-altaar, aan de linkerzijde voorin de kerk. Ook hiermee had het Noord getoond een dorp met een eigen karakter te zijn, al was er geen wedstrijd waarmee dat aan de buitenwereld getoond kon worden. Maar het was voor het gelovige De Noord wel duidelijk, dat men samen één vormde voor de Kerk!

Werkgroep “Werk aan de Kerk”

Het bleef niet bij de eenmalige aanpak van de kerktuin, in 1978. Het werd allengs noodzakelijk om structureel de kerk in zijn geheel te onderhouden, niet alleen maar incidenteel een probleem aanpakken. Een belangrijke aanzet voor de uitvoering van dit plan van structureel onderhoud werd, naar aanleiding van het 75-jarig bestaan van de kerk, in 1986 gegeven door de oprichting van de werkgroep “Werk aan de Kerk”, gevormd door Gerrie Groot, Nic Buter, Harm Beers en Jan de Wit. Vanaf het allereerste begin hebben deze mannen alle onderhoudsproblemen aan de kerk in kaart gezet, en deze vervolgens gefaseerd uitgevoerd. Het meeste deden ze zelf, maar waar dat nodig was, werden medewerkers gezocht. De eerste tijd werd gekenmerkt door veel werk aan het kerkhof en de pastorietuin; in die beginjaren werden vaak en veel parochianen benaderd – en ze kwamen ook. Er is in 1986 een tegelpad aangelegd naar het kerkhof, waarmee een einde kwam aan het knisperende grindpad.

Er zat al snel na dat begin geld in de kas, omdat Gerrie Groot in 1991 een sponsortocht naar Rome had gelopen, met het doel genoeg gelden te verzamelen voor een compleet nieuw leien dak op de kerk. Dit zal later apart worden behandeld, maar wel was het gigantische resultaat van zijn wandeltocht dat er aanzienlijk meer geld bijeen was gebracht dan het nieuwe dak zou kosten. Vandaar dat de vanaf het begin zeer actieve werkgroep zich in ieder geval niet al te zeer op de financiën hoefde te richten.

Dat deze groep inderdaad heel veel en heel goed werk heeft verricht, getuigt de waardering die vanuit de samenleving hun richting op is gegaan. Vorige week, 28 mei 2010, werd in een vol Dorpshuis een van de leden, Harm Beers, voor zijn aanhoudend actieve rol op allerlei gebied (met name als lid van de werkgroep “Werk aan de Kerk”), door de burgemeester onderscheiden met de benoeming tot lid van de Orde van Oranje-Nassau. Daarmee was hij meteen al het derde lid van de werkgroep met een dergelijke onderscheiding, na Nic Buter en Gerrie Groot.

Op de foto rechtsonder ‘riddert’ de burgemeester Harm Beers

TERUGBLIK OP DE EERSTE VIJFTIG JAREN

Als het een parochie goed gaat, zal men elke mijlpaal stil willen blijven staan bij het bereiken er van. En als het even kan ook meteen graag terugblikken naar de achterliggende periode. Bij het 75-jarig jubileum is een historisch boekwerk uitgegeven, voor een belangrijk deel gebaseerd op de inspanningen van amateur archivaris Siem Borst. Ter gelegenheid van de huidige reeks historische overzichten omtrent het 100-jarig bestaan is zeer regelmatig dankbaar gebruik gemaakt van dat boekwerk. 50 jaar geleden is er ook een geschiedkundig overzicht geschreven, met veelal informatie die niet eerder is gepubliceerd, of die vanuit een heel ander gezichtspunt is beschreven. Dat overzicht is opgesteld door de toenmalige pastoor Remmer, en eigenlijk zo interessant dat het de moeite waard is om het hier (en de komende aflevering) integraal af te drukken. Bedenk dus bij het lezen, dat het overzicht is geschreven in 1960.

50 jaar PAROCHIE, door pastoor Remmer (deel 1)

Een geschiedenis moet ergens beginnen. Die van het „Noorden” begint een halve eeuw geleden. Als men een erg precies-peuteraar is zal men deze zin willen verbeteren en zeggen: toen begon de geschiedenis van de Rooms-katholieke parochie van Heerhugowaard-Noord. Maar is het niet bijna altijd zo: dat waar een kerk is de gemeenschap begint te groeien? En is de Noord op ’t ogenblik niet feitelijk een afgerond „kerkdorp”, met een eigen saamhorigheidsgevoel en een eigen mentaliteit? Het begon dus een halve eeuw geleden.

Er stond zo hier en daar een huis, een boerderij, en er was veel open land. De Middenweg bestond, de Veenhuizerweg, de Donkereweg, die nu, na 50 jaar, vrijwel niets donkers meer heeft, daar de bomen moesten wijken voor de piepers en de kool. Maar wat was de Westerweg in die tijd? En de Provinciale- en de Hasselaarsweg zonder zijn „lange balk” van beton? Toch woonden er mensen. Katholieke en niet-katholieke en de eerstgenoemde telden alles bijeengenomen over de 500 zielen. En deze mensen moesten heel veel moeite doen, om hun Godsdienstverplichtingen te vervullen. De 30-jaar oude Dionysius lag ook toen al 4 km van de plaats, waar nu onze kerk staat en dat betekende voor verschillenden wel 5 of 6 km. Men kon ook de Martinuskerk in ’t Veld trachten te bereiken, anders was er niet. Want St. Wulfram moest in ’t Waarland nog geboren worden.

Toen bleek voor ’t eerst, welk een bijzondere energie er in de mensen van Noord huist. Men ging een commissie vormen om tot een eigen kerk te komen, een tweede in de Waard. Men ging al met lijsten rond voor jaarlijkse bijdragen. Men ging tenslotte naar Haarlem, naar de bisschop. Die bisschop was toentertijd Mgr. A. J. Callier, de zoon van een zeeloods uit Vlissingen. Loodsen zijn voorzichtige mensen en steeds er op bedacht, dat een schip niet stranden zal of vastlopen op een bank in zee. De illustere zoon had de voorzichtigheid van zijn vader. Hij nam, alvorens een besluit te nemen ook een soort loods in dienst. Dat was de toenmalige pastoor van ’t Veld: M. P. H. J. de Graaf. Hij moest onderzoek doen: of een nieuwe parochie inderdaad nodig zou zijn; of de kerk van St. Dionysius te klein werd; of de afstanden inderdaad zo groot waren enz. De onderzoeker, pastoor de Graaf, beaamde dat inderdaad. En dat is te begrijpen, want in een tijd, dat er geen bussen en geen bromfietsen bestonden waren de afstanden moeilijker te overbruggen dan vandaag de dag.

De bisschop benoemde daarop een kapelaan uit Den Haag tot bouwpastoor. Het was de zeereerwaarde Heer Ch. Helwig, een man, die als men dat mag opmaken uit de van hem bestaande foto’s, iets had van de slimheid van het Joodse volk. Er werd inderdaad al spoedig heel wat diplomatie van hem vereist, daar van twee zijden hem gratis land werd aangeboden: een perceel aan de Veenhuizermiddenweg (door Piet van Langen) en een aan de Middenweg (door de wed. C. Woltman-Elpers uit Amsterdam). Wat zou de ontwikkeling van het Noordend anders zijn verlopen, als het eerste aanbod was aanvaard! Maar ook voor het tweede aanbod viel veel te zeggen. Een klein koud oorlogje ontstond. Tenslotte werd de beslissing aan Haarlem overgelaten en de bisschop koos voor de Middenweg.

Bouwpastoor Helwig liet door architect C. Dessing uit Gouda de kerk en de pastorie ontwerpen en het is wel wonderlijk, dat men het toen heeft aangedurfd een zo grote kerk te bouwen. Nu zijn we er maar wat blij mee! 30 december 1909 kon de aanbesteding worden gehouden: de bouwpastoor was acht maanden aan ’t werk! En op 21 januari 1910 gingen de eerste palen in de grond. Kom vandaag eens om zulk een tempo! Maar een halve eeuw geleden was de enorme papierwinkel van formulieren en vergunningen nog niet geopend en lag het grootste deel van het ambtenarencorps nog in de wieg.

Op de 21e april legde de deken van Alkmaar: de hoogeerwaarde Heer H. Ebbinkhuizen de eerste steen en hij verscheen opnieuw de 22e november van hetzelfde jaar om de kerk in te zegenen. De parochianen van de eerste H. Hartkerk-boven-het-IJ waren zeer verheugd. Zij haalden de nieuwe herder helemaal af van ’t Veld met een grote ruiterstoet en versierde fietsen. En bij de nieuwe kerk gekomen zongen zij hem een welkomstlied toe. De pastoor nam bezit van zijn eigen huis. ’s Daags daarna droeg Ch. Helwig de eerste H. Mis op in de nieuwe kerk en werd na de Mis als eerste pastoor geïnstalleerd.

Het Noordend was geboren! Het katholieke Noordend 

Pas in het jaar daarop kwam Mgr. Callier de plechtige consecratie verrichten. En hij zal wel vermoed hebben, dat dit nieuwe schip een goede koers zou varen in de loop des tijds. Om het parochieleven te stimuleren werden er godsdienstige verenigingen opgericht: in 1911 reeds de broederschappen van het H. Hart en van St. Antonius; in 1913 de Edelwacht. In 1914 een Kruisverbond. Maar dat liep spoedig op een dood spoor: men gunt nu eenmaal de kastelein ook iets meer dan een droge boterham.

In 1917 richtte men een vereniging van geitenhouders op, maar die stierf met schuld op zijn doodkist. Intussen had men de boerderij Harlingen gekocht, om in de toekomst terrein ter beschikking te hebben en een kerkepad te kunnen aanleggen voor de parochianen van de Veenhuizerweg. In 1923 werd de bestaande openbare school met onderwijzers woning overgenomen. Dat zouden wij vandaag nooit hebben gedaan, temeer daar de woning nogal duur was. Ieder bestuurder maakt wel eens ’n fout. Pastoor C. Helwig overleed de 6e mei 1925. Hij werd begraven op ons eigen kerkhof. Hij was 59 jaar. Eigenlijk niet zo oud. Tijdens de ziekte van de pastoor had hij een priester-assistent gehad. Deze taak vervulde kapelaan A. Olsthoorn gedurende twee jaar. En het laatste jaar van zijn leven stond kapelaan G. Blankenauw hem bij.

Op 16 mei 1925 – de bisschop had blijkbaar de dood van pastoor Helwig zien aankomen – werd als opvolger en 2e pastoor van het H. Hart benoemd de zeereerwaarde Heer J. W. Pieterse, op dat ogenblik kapelaan in Amsterdam. Het was een man van 45 jaar en bijna 19 jaar priester. Alkmaar, tot welk dekenaat de parochie tot 1959 zou blijven behoren, had intussen een andere deken, n.l. de hoogeerwaarde Heer M. Ooms. Deze installeerde de nieuwe pastoor op 11 juli en kwam later nog een keer terug om de jaarlijkse visitatie te verrichten. Een van de eerste werken van de nieuwe pastoor werd de voltooiing van het priestergraf. En daar hij van nature voor plechtigheden voelde wekte het geen verbazing, dat hij een processielaan liet aanleggen langs het kerkhof en de moestuin. Helaas werd de eerste de beste processie buiten een erge mislukking: omdat een geweldige plasregen het fraaie rustaltaar verwoestte. Buitenprocessies zijn in ons klimaat, en wel bijzonder in ’t najaar, altijd ondernemingen waaraan een groot risico verbonden is.

De R.K. Volksbond verzocht de pastoor om een cursus in de liturgie. Laten er nu zegge en schrijve twee deelnemers komen! De tijd was er nog niet rijp voor. Intussen was de bestaande preekstoel bouwvallig geworden en men besloot door de firma Maas te Haarlem een nieuwe te laten maken. Dat is de preekstoel, die er nog staat. Gelukkig heeft men er geen klankbord boven bevestigd: dat was eigenlijk niet nodig en stond alleen maar lelijk. De Volksbond voornoemd toonde zich intussen ook op ander gebied actief en vormde een retraitespaarfonds met een groot aantal deelnemers. Toen overleed op 28 april 1928 bisschop Callier, de man, die de eigenlijke stoot tot stichting van de parochie had gegeven en die over de Noordenders zeide tot pastoor Pieterse: ”Goed volk in de Waard!” Hij werd opgevolgd door Mgr. J. D. J. Aengenent, die in 1929 de tegenwoordige pastoor priester wijdde. Onder pastoor Pieterse werd door de heer Maas ook het bovenstuk van het hoofdaltaar afgebouwd.

In deze tijd waren de economische toestanden verre van rooskleurig. En ongelukkigerwijze begon de toren reparaties te eisen. Torens leiden tot verdriet: dat was bij de toren van Babel al zo en als men dan de collectes ziet inslinken, het schapenfonds haast niets meer afwerpen en de parochianen hoort klagen over de mislukking der vroege aardappelen dan voelt men, dat de Noord beter “de Nood” kon heten. In ’t bijzonder hadden de grote gezinnen zorgen en nog eens zorgen. De sociale maatregelen waren lang niet wat ze tegenwoordig zijn en wie het niet met gemaakt heeft kan het zich moeilijk indenken. Toch gaf men in die kommervolle tijd nog een collecte voor de armste kerken weg van ƒ 154! In deze barre tijd vierde de pastoor zijn zilveren priesterfeest: 15 augustus 1931. Katholiek en niet-katholiek betuigde zijn medeleven en het hoofd van de school, die een maand tevoren zijn zilveren ambtsjubileum gevierd had: de weledl. Heer van Schaick kon nog een ongekend ruim cadeau aanbieden.

De jeugdbeweging kreeg vaste voet in de parochie. Er werd een Graalwacht opgericht en voor de jongens een patronaat en een St. Jozefsgezellenvereniging. Als overkoepelingsorgaan ontstond de jeugdraad en het onderwijzend personeel nam een groot deel van de werkzaamheden voor de jeugd op zijn schouders. In 1933 werd het voetbalterrein aangekocht, waar eerst de Hugo Boys en later de Hugo Girls triomfen zouden vieren. Daar men echter niet alleen aan de jeugd dacht, maar ook het onvermijdelijk einde des levens overwoog, werd de St. Thecla-begrafenisvereniging opgericht in 1934.

Geschreven door pastoor Remmer in 1960

GEESTELIJKE LEIDING: PASTOORS

De kerk en de parochie zijn vooral ontstaan door het stuwende werk van kapelaan Helwig van de Martinusparochie van ’t Veld, waardoor het niet anders dan logisch was dat hij in 1910 de eerste pastoor van de parochie van het H.Hart werd. Nu, 100 jaar later, is Marion Bleeker als pastoraal werkster de 22e leider van de parochie. In deze en de volgende aflevering een overzicht van alle geestelijke leiders van de H.Hartparochie, van Helwig tot Bleeker, van Pastoor tot Pastoraal Werkster.
Dat laatste verlangt eerst enige helderheid. Want pastoor of pastoraal werker, waar hebben we het dan over? Immers, in het dagelijks kerkelijk taalgebruik wordt vaak gesproken over pastoor of pastor, naast of vaak in de plaats van priester of pastoraal werker. De verwarring over deze sterk op elkaar lijkende namen is groot. Dit komt vaak omdat aan een bepaalde term ook kerkpolitieke gevoeligheden gekleefd zitten. Daarom een korte uitleg over de verschillende termen.

Priester
Ons woord ‘priester’ komt van het griekse woord ‘presbyter’. De presbyters bestuurden gezamenlijk een christelijke gemeenschap. In onze huidige tijd slaat het woord priester op een door een bisschop gewijde man die gemachtigd is de sacramenten te bedienen.

Pastoor
Het woord ‘pastoor’ komt van het latijnse woord ‘pastor’ wat herder betekent. Een pastoor is verantwoordelijk voor de kleinste kerkelijke eenheid in de r.k.-kerk: de parochie. Een pastoor is altijd een gewijde priester.

Pastor
De term ‘pastor’ komt ook van latijnse woord voor ‘herder’, maar wordt vaak generiek gebruikt. Dat wil zeggen dat bij de introductie van het begrip ‘pastor’ er zowel gewijde priesters als ongewijde pastoraal werkers (met een theologische opleiding) bedoeld werden. In het woord ‘pastor’ is dus niet te zien of iemand gewijd is of niet. De Nederlandse bisschoppen hebben daarom op aandringen van het Vaticaan in de bisschoppelijke beleidsnota ´Meewerken in het pastoraat´ in 1999 bepaald dat de term ‘pastor’ alleen voor een gewijde priester mag worden gebruikt. Op die manier is er feitelijk geen verschil meer tussen het begrip pastoor en pastor. Het enige onderscheid is dan nog dat wie de term ‘pastor’ bezigt, hiermee zou willen aangeven voor vernieuwing te zijn, terwijl de term ‘pastoor’ meer zou staan voor handhaving van oude waarden, en verlangen naar duidelijkheid en eenheid.

Pastoraal werker
Deze betiteling is uiteraard afgeleid van pastor en pastoor, maar geldt dus ter onderscheid voor een herder van een parochie die niet tot priester is gewijd. Hun taak strekt zich uit over de pastorale, diaconale en catechetische begeleiding van de gelovigen. Met priesters en diakens werken zij (bij voorkeur in pastorale teams) samen.

1910-1925 Pastoor Charles J.F. Helwig

Pastoor Helwig was bouwpastoor van de H. Hartkerk. Geboren in 1866, en in 1909 benoemd als kapelaan van de Martinusparochie. Hij heeft zeer veel werk verricht om de kerk te doen verrijzen, met als resultaat dat het gebouw op 22 november 1910 al officieel kon worden gewijd. Hij was een zeer gewaardeerd man; hij beschouwde iedere ingezetene (katholiek zowel als niet-gelovig) als zijn parochiaan en dorpeling. Hij werd beschouwd als ‘Vader der Armen’; wie als dorpeling niets meer te eten kon bij hem aankloppen: hij kon altijd wel iets lospeuteren bij rijkere landgenoten.

1925-1935 Pastoor J.W. Pieterse

Pastoor Pieterse was de opvolger van bouwpastoor Helwig; hij was geboren in 1880. Hij is op 29 mei 1925 plechtig ingehaald vanaf de grens van de parochie, nadat hij door het kerkbestuur per auto van het station in Alkmaar was opgehaald. Niet alleen deze intocht was groots van opzet (met wapperende vlaggen aan alle huizen, schoolkinderen die liedjes zingen, officiële welkomstwoorden in een uitpuilend Lof en daarna een bijeenkomst met de heren van het Kerk- en Armbestuur en familieleden), ook zijn 25-jarig priesterfeest heeft hij op grootse wijze in De Noord mogen vieren. Logisch toch, dat ook deze viering groots van opzet was: een pastoor was de uitdrager van Gods Woord, een Woord waarin allen heilig geloofden. De pastoor stond meestal bóven de mensen, tegenwoordig is de geestelijk leider veel meer ván het volk.

1935-1939 Pastoor Henricus H. Brouwer

Pastoor Brouwer (geboren in 1889) werd, als gevolg van de crisisjaren geconfronteerd met een parochie vol financiële zorgen, maar ook met een degelijk godsdienstig centrum. De zorgen zijn alleen maar erger geworden; de tijden waren niet best maar zijn eigen gezondheid was ook al slecht. Hij werd daarom bijgestaan door kapelaan Hendriks. Hij was een olijk man, die met zijn parochianen betrokken was. Vooral ook met zijn misdienaars, die hij bijvoorbeeld heeft willen leren schaken. Die betrokkenheid uitte zich naast hulp aan armlastige parochianen ook aan zijn benadering van zijn gelovigen: pastoor Brouwer was een man die zijn parochianen altijd steevast”gewoon met “Beste mensen” aansprak.

1939-1946 Pastoor Andreas T.L. Hendriks

Pastoor Hendriks was de natuurlijke opvolger van pastoor Brouwer, omdat hij bij diens vertrek al kapelaan was. Hij was in 1993 in Rotterdam geboren, waardoor deze vierde pastoor van de H.Hartparochie ook al in Zuid-Holland was geboren. Een pastoor werd altijd binnen zijn eigen bisdom benoemd; in die tijd omvatte Bisdom Haarlem nog zowel Noord- als Zuid-Holland. Hij is niet officieel ingehaald kunnen worden, omdat de grote mobilisatie juist was afgekondigd: alle mannen werden opgeroepen en alle paarden gevorderd. Hij heeft wel kans gezien om de slechte financiële toestand te verbeteren: hij was bijna aanhoudend aan het bedelen. De grote schuldenlast van de kerk werd ingekrompen, nieuwe kerkgewaden konden worden aangeschaft. En hij gunde de bezetter niets: toen de Duitsers de Afsluitdijk waren overgestoken gaf pastoor Brouwer aan zijn huishoudster opdracht alle flessen wijn kapot te slaan… Ook pastoor Hendriks heeft in de H.Hartparochie zijn zilveren priesterfeest mogen meemaken: in 1945 werd hem dit keer wél een groots feest bereid.

1946-1948 Pastoor H. Ulleman

Opnieuw een geboren Rotterdammer, maar ditmaal een pastoor die maar kort zou blijven. Hij maakte weinig contacten met de parochianen, hij lag wat minder bij ’t Noordeinder volk. Mogelijk door zijn vergeetachtigheid, waardoor hij vaak zijn afspraken niet na kon komen. Het is zelfs een keer voorgekomen dat hij bij het begin van de Laatmis (toen een van de drie zondagse missen, om kwart voor elf) beschaamd aangaf: “Beminde gelovigen, omdat ik vanochtend per ongeluk al gegeten heb, kan ik deze Mis niet meer voordragen. Gaat u dus maar naar huis”.

1948-1951 Pastoor P.N. Borsboom

De in 1899 geboren pastoor Borsboom stond bekend als een eigenzinnig mens, die daarnaast best in was voor een gefundeerde andere mening.
Een sympatieke kerel, nergens te beroerd voor: hij hielp ook gewoon mee met kerkwerken.
De misdienaars waren dol op hem, ook al omdat hij op zijn verjaardag alle misdienaars op ranja met een gebakje trakteerde.
Ook pastoor Borsboom heeft, vrij snel na zijn komst in 1948, zijn zilveren priesterjubileum in De Noord mogen vieren.

1951-1953 Pastoor P.L. Bangert

Pastoor Bangert, geboren in 1890, is ook maar korte tijd in de H.Hartparochie gebleven,
maar heeft in zijn beperkte periode wel grote verberteringen in de pastorie weten te bewerkstelligen.
Hij was daarnaast een sterk aanbidder van Maria, wat leidde tot de eerste besprekingen rond een Mariakapel.
Maar ook behoorde hij tot de initiatiefnemers van de nieuwe kleuterschool – én een elektrische klok vóór in de kerk.

1953-1961 Pastoor Henricus D.A. Remmer

Met de komst van pastoor Remmer zou een periode van stabilisatie aantreden, nadat de vorige drie pastoors elk heel kort waren gebleven. Hij is vanaf zijn begin in De Noord ingewerkt door kapelaan van Leeuwen, die hem meteen toevertrouwde: “Herder, het waait hier altijd”. Dat bleek kort na de komst van de pastoor, januari 1953, toen tijdens een hevige storm de schoorsteen werd afgerukt, zodat ook een der daken werd vernield. Er werd overigens in het geheel niet bij stilgestaan, omdat Zeelands ellende alles overschaduwde. Net als de andere pastoors, die langere tijd in de H.Hartparochie verbleven, heeft ook pastoor Remmer hier zijn zilveren priesterjubileum mogen vieren.

1961-1968 Pastoor C.J. Berkhout

Anders dan de voorgaande pastoors, was het voor pastoor Berkhout op zijn 53e zijn eerste pastoorsfunctie: hij was rector in een ziekenhuis geweest. Hij was de kerkleider ten tijde van de grote vernieuwingsdrang binnen het katholicisme. Vooral de openheid van priesters vond hij een goede zaak, vandaar dan ook zijn streven om de parochianen meer bij de misviering te betrekken. Hij was de grote promotor van het omdraaien van het altaar; jammer dat dat ten koste is gegaan van de mooie gebeeldhouwde altaren, de preekstoel en de communiebanken. Pastoor Berkhout was een in zichzelf gekeerd man, waar moeilijk contact mee te maken was. Hij had een zwak gestel, en heeft tijdens zijn pastoorschap zowel een maagzweer als een hartaanval moeten verwerken.

1968-1970 Pastoor Nicolaas Tromp

Pastoor Tromp is ingehaald op een dag met dusdanige enorme regen- en hagelbuien, dat hij dacht in Klein Giethoorn beland te zijn. Zelfs het grote handbalveld aan de Rozenhoutstraat stond grotendeels zo vol water dat zwemmende kinderen er bezit van hadden genomen. Pastoor Tromp is maar kort gebleven; hij kon zich niet zo verenigen met de gekozen werkwijze van het overkoepelende pastorale team van de drie Heerhugowaardse parochies; er bleef zijns inziens een te beperkte pastorale taak voor hem over.

GEESTELIJKE LEIDING: KAPELAANS

In hoofdstuk 16 is aangegeven wat de verschillen zijn tussen priester, pastoor en pastor. Een bepaald soort priester is daarbij niet onderscheiden, terwijl die (juist in de periode dat pastoors zo kenmerkend voor de parochie waren) toch bijzonder belangrijk voor het functioneren van een katholieke gemeenschap is: de kapelaan.
Waar een pastoor de verantwoordelijke van een parochie is, is de kapelaan meer zijn assistent. Kapelaan is een functie die meestal behoort bij beginnende, pas-gewijde priesters. Vrijwel altijd zal een kapelaan na een aantal standplaatsen (die over het algemeen altijd vrij kort werden gehouden) opklimmen tot pastoor. Toen in de jaren zeventig de kentering kwam in het geestelijke leiderschap (de titel pastoor werd meer en meer vervangen door pastor, er ontstonden pastorale teams met allemaal pastores), werd de functie van kapelaan feitelijk ook afgeschaft. Dat was het gevolg van het feit dat overal in de samenleving, dus ook in het pastoraat, rangen en standen (pastoor en kapelaan) begonnen te vervagen en collegiale omgang ook met andere professionele pastores gangbaar werd.

Pastoor versus kapelaan

Het meest opvallende verschil tussen het uitoefenen van het ambt van kapelaan en pastoor is wel dat de kapelaan eigenlijk het manusje-van-alles is, en dan vooral met betrekking tot de katholieke inbreng in de groepsgebondenheid in de samenleving. Een kapelaan trok op met de kabouters, de gidsen, de welpen en de zeeverkenners, was geestelijk adviseur van de voetbal- en handbalclub, gaf godsdienstles op school, leerde de jongens hoe ze misdienaar konden worden. Het huisbezoek, trouwmissen, doopsel toedienen en uitvaarten deed eigenlijk altijd de pastoor.
De kapelaan woonde in bij de pastoor, en was gehoorzaamheid verschuldigd aan de pastoor – al leidde dat overigens vrijwel altijd toch tot een sterk collegiale samenwerking. Tegenover de gratis kost en inwoning moest hij wel de vergoedingen die de parochianen hem betaalden voor het toedienen van de sacramenten, aan pastoor afstaan. Door de aanwezigheid van een kapelaan werden de taken van de pastoor sterk verlicht. Op zon- en feestdagen droegen de pastoor en zijn kapelaan om beurten de vroeg-, de laat- en de hoogmis op. In plaats van één mis op doordeweekse dagen konden er twee missen worden opgedragen.
Meestal was de kapelaan een jonge kerel, die zo uit de schoolbank van het seminarie vandaan kwam, die bruisend van energie aan zijn klus begon. In de H.Hartparochie hebben we een keur van kapelaans gehad, bijna zonder uitzondering altijd een vriendelijke en aardige man, minder streng overkomend dan de pastoor waaronder hij diende.

1922-1924 Kapelaan A. van Olsthoorn

1924-1925 Kapelaan G. Blankenauw

Pastoor Helwig, de bouwpastoor, was de laatste jaren van zijn pastoorschap ziekelijk en v erzwakt. In zijn desondanks drukke werkzaamheden werd hij gesteund door twee onofficiële kapelaans (kapelaans die niet een vaste standplaats hebben, maar vanuit de omgeving tijdelijk ter ondersteuning aan een zieke pastoor werden toegevoegd), zijnde A. van Olsthoorn voor twee jaar, en G. Blankenauw voor een half jaar, tijdens het laatste levensjaar van pastoor Helwig.

1938-1939 Kapelaan Andreas T.L. Hendriks

Ook pastoor Brouwer had een slechte gezondheid. Hij werd overspannen, en daarom bijgestaan door (ook een onofficiële) kapelaan van de Haarlemse St. Bavokathedraal, Hendriks geheten. Kapelaan Hendriks zou niet lang aanblijven als kapelaan: toen in 1939 pastoor Brouwer moest terugtreden, werd hij opgevolgd door zijn plaatsvervangende kapelaan, die daarmee pastoor Hendriks werd.

1944-1947 Kapelaan W. Oostveen

Vooral vanwege de financiële nood van de parochie, die alle aandacht van pastoor Hendriks vergde, was steun van een volwaardige kapelaan noodzakelijk. In 1944 kwam daardoor de eerste kapelaan de groeiende H.Hartparochie steunen: kapelaan Oostveen. Bij zijn intrede bleek het schrille contrast tussen de intocht van een pastoor en die van een kapelaan: deze laatste moest maar op eigen houtje zien te komen – en dat ging nog fout ook. Kapelaan Oostveen stapte niet bij het station Noord-Scharwoude uit, maar al bij dat van Broek op Langedijk/Heerhugowaard. Zijn eerste daad was er daarom een van vele kilometers lopen.
Hij werd meteen in het oorlogsleed gedompeld. Een van zijn daden was om een actie te starten om parochianen warm te praten voor het opnemen van 40 ondervoede Haarlemse kinderen. Ook heeft hij, toen in 1944 de hostiebakkerij in Amsterdamwerd stilgelegd (het meel was in beslag genomen), een actie gestart in de omgeving om tarwe in te zamelen. Daarmee konden gelukkig toch hosties (zij het sterk verkleinde) worden uitgedeeld bij de communie. Kapelaan Oostveen heeft na de oorlog een begin gemaakt met de welpen, verkenners en gidsen.

1947-1949 Kapelaan G. Klinkenberg

Kapelaans konden eigenlijk nooit hun werk goed afmaken, omdat ze feitelijk in zoveel mogelijk parochies ervaring moesten opdoen alvorens ze het zware werk van het pastoorsambt zouden mogen vervullen. Kapelaan Oostveen vertrok al weer na 2 jaar, om opgevolgd te worden door kapelaan Klinkenberg. Deze werd op 16 augustus benoemd, daags na Maria ten Hemelopneming, een datum die overigens zeer vaak bleek voor te komen als een dag van bijzonder religieuze gebeurtenissen zoals priesterbenoemingen en –wijdingen. Kapelaan Klinkenberg heeft een moeilijke start gekend, omdat het op bestuurlijk niveau niet zo vlotjes verliep met zijn pastoor Ulleman. Later, onder pastoor Borsboom, heeft kapelaan Klinkenberg meer voor de parochie kunnen betekenen.

1949-1953 Kapelaan G.A. van Leeuwen

Nadat ook kapelaan Klinkenberg al weer snel werd overgeplaatst, werd de H.Hartparochie versterkt door een kapelaan die nu nog het sterkst in de herinneringen over zieleherders voortleeft: kapelaan van Leeuwen, een eretitel voor hem, zelfs lang nadat hij elders al pastoor was geworden. Kapelaan van Leeuwen was wat ouder bij zijn benoeming dan de meeste andere kapelaans, hetgeen veroorzaakt was door het feit dat hij zijn religieuze leven was begonnen als lid van de strenge kloosterorde van de Trappisten. Er werd niet gesproken in deze orde, en dat was iets waartegen hij niet was opgewassen. Hij trad uit de orde, om daarna wereldheer te worden.
Hij heeft veel voor de parochie betekend; hij gaf vele impulsen aan het verenigingsleven, richtte het nodige op. Daaronder de zeeverkenners en de handbalvereniging Hugo Girls – waar hij zelfs nog training heeft gegeven. Iedere vergadering waar kapelaan van Leeuwen bij aanwezig was (de geestelijk adviseur was altijd aanwezig bij bestuursvergaderingen van katholieke verenigingen), groeide voor de anderen meestal uit tot een waar feestje: hij was een noeste werker met een groot gevoel voor humor. Hij heeft ook accordeonclub Viva la Musica opgericht, naast een zangclub die zelfs nog operettes heeft uitgevoerd. Met bal na, en dat kwam hem goed uit, want hij hield van dansen – en deed dat ook, ook al leidde dat wel eens tot vuurrode hoofden van de meisjes die hij ten dans vroeg.
Ook was hij initiatiefnemer van het vastenavondbal bij Cor Ursem, met allemaal gekke spelletjes als appeltje-tussen-je-neus tijdens het dansen, en meer van dat werk. Pastoor Bangert vond hem te ver gaan, en sloot de pastorie voor hem. Koster Freek Wijnker heeft de kapelaan toen nog door het WC-raampje geduwd… Hij kon al zijn initiatieven goed van de grond tillen, omdat hij een voor kapelaans ongebruikelijke periode van 4½ jaar kon blijven. Wat ook afwijkend was, was het feit dat hij als kapelaan drie pastoors heeft gekend in de H.Hartparochie, en zulks ging meestal andersom. Door zijn lange periode kon hij ook zijn 12½ jaar priesterschap nog in De Noord vieren.

1953-1955 Kapelaan M.A.L. Kroeders

Na kapelaan van Leeuwen keerde de periode van korte aanblijftijden weer terug: het werd weer regelmatig een tot twee jaar. Daardoor bleef het werk meer steken bij de assisterende zaken die een pastoor moest laten liggen, al heeft kapelaan Kroeders nog wel de acolietenclub opgericht, oudere jongens die in de Hoogmis moesten dienen.

1955-1956 Kapelaan N. Kuin

Ook kapelaan Kuin was zijn priesterleven begonnen als lid van de strenge, zwijgzame Trappistenorde. Hij kon echter de overstap naar het vrijere wereldleven niet zo goed aan, en is daardoor vrij snel overgeplaatst door bisschop Huibers. Toch heeft hij een heel belangrijke stap helpen zetten naar het bindmiddel voor een parochie bij uitstek: zijn bijdrage aan de oprichting van dorpsblad Contact, januari 1955.

1956-1957 Kapelaan J.A. Schut

Kapelaan Schut is ook maar een jaar werkzaam geweest in de H.Hartparochie.
In dat ene jaar heeft kapelaan Schut zich laten zien als een gelovig, eerlijk en stille man, die zeer veel intellect verried.
Later is hij dan ook leraar geworden aan het klein Seminarie Hageveld.

1957-1959 Kapelaan J.A. Broersen

Kapelaan Broersen was een jonge, energieke kracht, die zich gedroeg als vrijwel alle andere jongbenoemde priesters: met veel voortvarendheid pogen dingen te veranderen die hem niet welgevallig waren.
Ook in zijn privéleven deed hij dat: aan de katten van Guurt had hij een grondige hekel.
In een opstandige bui verklaarde hij eens de oorlog aan de beesten die hem met hun haaruitval een harige broek bezorgden, maar die oorlog won hij niet.
Guurt stelde voor dat hij dan maar ergens anders zou gaan eten, want het was háár keuken, en het waren háár katten.
Kapelaan Broersen is later opgeklommen tot deken van Zaandam.

1959-1963 Kapelaan Nicolaas H.A. de Gooijer

Kapelaan de Gooijer was een man die heel sterk het jeugd- en jongerenwerk wilde en ook kon stimuleren.
Deels omdat hij de tijd er voor kreeg (hij bleef 4 jaren in De Noord), maar vooral omdat hij heel goed bij de jongeren lag.
Enkele van die jongeren zijn heel lang na zijn vertrek bevriend met hem gebleven.

1963-1965 Kapelaan Thames Clemens Steur

Nadat kapelaan de Gooijer naar Zwaag was overgeplaatst, kwam in zijn plaats kapelaan Steur, een Volendammer. Twee jaar heeft hij de zwakke pastoor Berkhout bijgestaan, alhoewel hij ook zelf enige tijd in de lappenmand heeft vertoefd vanwege een kaakverlamming. De tijd dat hij hierdoor afwezig was, werd opgevangen door de toevallig in De Noord op vakantie zijn pater jan Molenaar.

1965-1967 Kapelaan Wilhelmus J. Spronk

In de jaren zestig werd steeds duidelijker zichtbaar dat er veranderingen binnen de roomskatholieke kerk plaats vonden: het contact tussen priesters en gelovigen werd er een van gelijke hoogte. Dergelijke ombuigingen zijn vooral bij de jongere priestergarde sterk doorgedrongen, en zeker bij de laatste twee kapelaans heeft dat heel sterk geleefd. Zij voelden zich niet meer dan een van de gelovigen die toevallig een roeping hadden gevolgd – een houding die hen uiteindelijk zou nopen hun priesterstatus op te geven.
De dag dat kapelaan Spronk naar Alkmaar werd overgeplaatst, 8 augustus 1967, was een belangrijke voor de H.Hartparochie: deze was weer terug bij een één-priesterbezetting. Het aantal parochianen was aanzienlijk groter dan in het begin van de vorige eeuw, maar de zeer godvruchtige instelling van de Nederlanders was evenveel afgenomen. En ook het algehele priesterbestand was drastisch teruggelopen, het was daardoor gewoon niet meer te doen om aan kleinere parochies kapelaans toe te wijzen.

GEESTELIJKE LEIDING: PASTORALE TEAMS, PASTORES, PASTORAAL WERKENDEN

De vorige afleveringen is een overzicht getoond van alle pastoors en kapelaans die vanaf 1910 tot aan 1970 geestelijke leiding aan de H.Hartparochie hebben mogen geven. Met het vertrek van pastoor Tromp in 1970 werd in De Noord voorlopig het pastoorstijdperk afgesloten. Want naast de toevoeging van de twee regionale kapelaans Kuiper en Bolle waren de paters Franciscanen in de pastorie van De Noord komen wonen, en die hadden vanzelfsprekend hun pastorale inbreng. De veranderende levensstijl van de verlichte jaren zeventig leidde tot veel mondiger parochianen, die tijdens een turbulente bijeenkomst in het Dorpshuis hun zegje kwamen doen. De gevoerde discussies waren dermate verhelderend dat een andere zielverzorgende situatie zou ontstaan binnen de parochies van het H.Hart en H.Dionysius.

1970 Oprichting van een pastoraal team
1970-1977 Pastor Niek Wegdam

Voortaan zou een pastoraal team deze zorg op zich nemen. Dit team bestond naast pastor Wegdam uit pater Ton Schrage, pater Loek Hentsen, broeder Jan Schreurink, kapelaan Nico Kuiper en pastoor J. Andriessen. Zo waren de Franciscanen de zielzorg in De Noord komen verzorgen. De verandering was groot. Plotseling een hele groep priesters met elk hun eigen taak, die bovendien met ‘meneer’of hun voornaam aangesproken wilden worden. Het team heeft hard gewerkt om tot een goede samenwerking tussen hen en de gelovigen te komen, ondanks het gevoel aanvankelijk niet welkom te zijn. Een blijvende overlegvorm werd gerealiseerd middels de oprichting van de parochieraad: de eerste bijeenkomst hiervan was 1 mei 1970.

Pastoraal team in 1970, vlnr: pater Hentsen, pastor Wegdam, kapelaan Kuiper, pater Schrage, pastoor Andriessen, broeder Schreurink

Jarenlang heeft het pastoraal team onder leiding gestaan van pastor Wegdam. Een kleine, maar felle man die oneerlijkheid noch onrecht kon velen – maar die zich wel zeer betrokken voelde bij zijn parochianen. Het pastoraal team heeft onder zijn leiding nog aanvulling gekregen van father van Onna en jeugdpastor Loek Dankaerts. Tijdens hun verblijf in De Noord hebben pater Schrage en broeder Schreurink hun 25-jarig jubileum mogen vieren.

1977-1978 Pastor T.J. Windt

Na het emiritaat van pastor Wegdam en het gelijktijdige vertrek van pastoor Andriessen uit ’t Centrum, is pastor Windt de H.Hartparochie komen leiden. Tegelijkertijd was pastor van Woggelum in de Dionysius gekomen, maar voor maar hele korte tijd. Hij werd daar in 1978 opgevolgd door pastor Windt. In die functie onderhield hij overigens wel zijdelings contacten met de H.Hartparochie.

1978-1982 Pastor Josephus Bodewes

Pastor Bodewes was een nobel een blijmoedig mens zonder aanziens des persoons, ook al een pastor die sterk met zijn mensen meeleefde. Vanwege zijn zilveren priesterjubileum is hem een overdadig bezochte receptie aangeboden. Na 4 jaar in De Noord is hij vertrokken om gardiaan (overste) te worden van zijn kloosterorde, de Franciscaanse Minderbroeders. In zijn periode is pater J. Steltenpool, in1978, met emiritaat in onze pastorie komen wonen. Verder werd de pastorie in die tijd bewoond door broeder Manuel Meester vanaf 1979 en pater S. Hooy, sinds 1980. Het bewonen door de pastorie door niet-directe H.Hartpastores was ingegeven door het feit dat dat gezien werd als een manier om de grote uitgaven van de onderhoudstechnisch dure pastorie te kunnen drukken. Broeder Meester heeft in De Noord zijn 50-jarig Franciscaanschap kunnen vieren, na in zijn werkzame leven als timmerman in de missie te hebben doorgebracht.

1983-1985 Pastor Frans A.M. Teepe 

De Noord heeft het enkele maanden na het vertrek van pastor Bodewes zonder pastor moeten stellen – de geestelijke stand bleef vergrijzen en welwillende opvolgers waren niet dik gezaaid. Na jaren als sociaal werker en kloosterling te hebben geleefd, werd pater Teepe de pastorale leider van onze parochie. Hij heeft zijn taak, vooral door het gebrek aan ervaring om leider te zijn, niet af kunnen maken. Hij was zelf tot de conclusie gekomen dat hij andere kwaliteiten had dan deze zware taak vereiste. Hij vertrok in juni 1985, vlak voor de 75-jarige viering van de parochie.

1985-1987 Pastor Wim Moonen

Doordat pastor Moonen begin oktober 1985 naar De Noord kwam, was er dan toch een Franciscaner opvolger van pastor Teepe, en ook een pastor tijdens de festiviteiten rond de 75-jarige kerk. Als 44-jarige, zich jeugdig voelende en sportief getinte ex-overste van het klooster in Meegen ging hij zich met volle overtuiging inzetten voor de jubilerende parochie, in de hoop op die manier een goede start te maken met de voortzetting van een bloeiende katholieke samenleving.

1987-1993 Pastor Henk van Genuchten

In 1987 kwam pastor van Genuchten vanuit Denemarken, waarheen hij door zijn orde, de Franciscanen van Utrecht was uitgezonden om een Rooms-Katholieke parochie op te zetten, naar De Noord. In die tijd werkte de parochie samen met de parochie van de Heilige Familie van ’t Kruis. Af en toe was er uitwisseling van pastores en kwam pastor Laurentius bij ons in de kerk. Er was een diaconale werkgroep “Kerk en Samenleving” van de drie Heerhugowaardse parochies, geleid door pastor van Genuchten. Een groot project van die werkgroep ging over eenzaamheid. De werkgroep leerde gaandeweg hoe moeilijk het is om eenzame mensen te bereiken. Een ander project, een wereldwijd project, waaraan Heerhugowaard meedeed was het Conciliair Proces over “Vrede, gerechtigheid en heelheid van de schepping”. Vele werkgroepen in de hele wereld waren daar op een heel gedreven manier mee bezig.

1994-1995 Pastoor Joris de Boer (Langedijk)
1993-2000 Pastoraal werkende Ber Leurink

Nadat pastor van Genuchten met emeritaat was gegaan, werd hij opgevolgd door de eerste pastoraal werker in onze parochie, Ber Leurink. De samenwerking met ’t Kruis was inmiddels beëindigd na een verschil van mening. Omdat er toch een pastoor nodig was, werd samenwerking met Langedijk gezocht. Pastoor Joris de Boer werd zo ook de pastoor van de H.Hartparochie. Pastor Leurink vond dat er zaken veranderd moesten worden: hij liet de vrijwilligers nadenken over het hoe en waarom van datgene waarmee ze bezig waren. Maar omdat hij zelf nog niet altijd goed wist hoe dit het beste aangepakt kon worden, verliepen dingen wel eens chaotisch. Daar kon niet iedereen tegen. Eén van de gevolgen was dat na jaren trouwe dienst de koster opstapte. Pastor Leurink verdeelde de werkgroepen onder in secties, die samen met het bestuur de Parochievergadering vormde. Iedere sectie werd gevraagd een beleidsplan te maken. Zo werd het kader verstevigd en was meer duidelijk welke richting de parochie op wilde. Anno 2010 wordt nog steeds met dit organisatie model gewerkt.

1995-1997 Pastoor Han Snel (Langedijk)
1997-2005 Pastoor Jan Schafraad (Langedijk)

Op 1 maart 1997 werd, na de dood van pastoor De Boer en kort erna de dood van de volgende pastoor Han Snel, Jan Schafraad pastoor van Langedijk en De Noord. Hij had heel nieuwe, verfrissende ideeën over kerkopbouw en catechese. In de loop van een aantal jaren voerde hij een aantal vernieuwingen door. Pastoor Schafraad en pastor Ber Leurink konden echter niet met elkaar overweg. Ber besloot januari 2000 naar een andere parochie (in Utrecht) te gaan met zijn aanstaande bruid en haar zoontje. Terugkijkend op zijn werk kunnen we zeggen dat door zijn inzet naar de vrijwilligers toe, de parochie uitstekend in staat was om zichzelf te redden. Pastoor Schafraad moest, tegen zijn zin, het pastoraat van De Noord op zich nemen. Hij vond Marion Bleeker-Burger, die in september 2000 theologie was gaan studeren, een soort ‘goudhaantje’ van De Noord. Hij kreeg het voor elkaar dat zij werd aangesteld als parochiecoördinator zowel in De Noord als in Langedijk. Dat is zij geweest van 1 oktober 2001 tot 1 maart 2008. Daarna werd zij, nadat zij was afgestudeerd, pastoraal werkende in o.a. onze parochie.

2005-2006 Pastoor Nico Beers

Geheel onverwacht kwam eind 2004 het bericht dat De Noord weer een eigen pastoor zou krijgen. Pastoor Schafraad was blij dat hij niet meer de last van twee parochies hoefde te dragen en besloot onmiddellijk, januari 2005, om afscheid te nemen van De Noord. De samenwerking tussen beide parochies kwam daarmee ook ten einde. Alleen de Gebedsvieringengroepen hebben nog een poos samengewerkt. Pastoor Nico Beers kwam in het voorjaar van 2005. Hij kwam terecht in een eigenzinnige parochie die had geleerd zichzelf te redden. Hij heeft het niet gemakkelijk gehad. Daar kwam nog bij dat zijn gezondheid hem behoorlijk parten speelde. Op 1oktober 2006 nam hij alweer afscheid.

2004 Invoering van regiovorming

In 2004 gaf het bisdom Haarlem het document Nieuwe Tijden, Nieuwe Wegen uit. Daarin staat duidelijk omschreven hoe het bisdom de toekomst van de parochies ziet. Waar alle parochies aan moesten gaan werken, was regiovorming. Het bisdom gaf een idee over de verdeling van de parochies in regio’s. De Noord was daarin ingedeeld in een regio met Heerhugowaard-Centrum, ’t Kruis en Langedijk. Het Parochiebestuur en de Parochievergadering van De Noord zagen dat helemaal niet zitten, een klein dorp als De Noord tussen drie veel grotere parochies. Bovendien is in het verleden steeds gebleken dat organisaties uit ’t Centrum en uit De Noord heel moeilijk samen kunnen werken. Er werd een aanvraag ingediend om samen te mogen gaan werken met de regio waar ’t Veld, Waarland en Nieuwe Niedorp bij zouden gaan horen. Dat werd gehonoreerd. Met deze parochies behoorde De Noord bij de regio Schagen.
De besturen van ’t Veld, Waarland en Nieuwe Niedorp waren in het begin echter wat argwanend en ze waren bang dat ook De Noord gebruik zou willen gaan maken van hun pastor Theo Vertelman. Maar De Noord had Nico Beers; die wilde echter niet actief worden in andere parochies vanwege zijn gezondheid, wat die parochies moeilijk te verteren vonden. Maar Nico Beers ging weg en Marion Bleeker-Burger gaf aan wel actief te willen zijn in de andere parochies. Langzaam maar zeker ontstond er een goede samenwerking met deze parochies.
De samenwerking met de veel verder gelegen parochies van Schagen en Wieringermeer bleef moeizaam. De pastoraal werkenden Marion Bleeker en Theo Vertelman mochten niet voorgaan in vieringen in die parochies. Toch werden op den duur kleine stappen gezet op weg naar een beter contact. Anno 2010 is het zo dat de besturen één maal per twee maanden bij elkaar komen. Zo ook de pastoraal werkenden.

2007-heden Pastoraal werkster Marion Bleeker-Burger

Op 10 mei 2007 studeerde Marion af in de theologie. Ze was toen vijf en half jaar parochiecoördinator in de Heilig Hart van Jezuskerk. Het bisdom had hiermee moeite, met name omdat er wel eens geruchten gingen over wat zij deed en hoe zij dat deed. Mede daardoor heeft het nog bijna een jaar geduurd voordat zij een zending kreeg van de bisschop om pastoraal werkster te worden in de regio Schagen, voor 19 uur in de week. Ze kreeg toen de benoeming van “eerstaanspreekbare” in de parochies van De Noord en Waarland. Theo Vertelman was dat al in ’t Veld en Nieuwe Niedorp en in feite ook in Waarland. Door goed overleg en in prettige samenwerking hebben zij de taken verdeeld.

DE KERK IN BEWEGING

In de loop van de tweede helft van de vorige eeuw was een sterke beweging richting secularisatie (verwereldlijking) herkenbaar. De maatschappij veranderde in snel tempo en aangezien de kerk een stukje van die maatschappij is, zij ook. Vooral juist de Nederlandse geloofsbeleving heeft in de zeventiger en tachtiger jaren een sterke ommekeer meegemaakt.
Immers, de houding van de Nederlandse katholieken ten opzichte van Rome was tot halverwege de vorige eeuw bijzonder volgzaam en hartelijk. De Nederlandse kerkprovincie werd zelfs steeds een voorbeeldige trouw en een diepe eerbied voor het pauselijk gezag toegeschreven. Pas onder het pontificaat van paus Paulus VI werd herhaaldelijk, soms heftige, kritiek geuit op de Romeinse curie. De kritiek werd algemeen. De oorzaken waren legio. De voornaamste oorzaak is wellicht het verkrijgen van het grote gevoel van vrijheid en openheid na de geleden oorlogservaring. Daarnaast schoot met name de westerse wereld vooruit in welvaart na zovele jaren honger en ellende. De hemel raakte uit zicht, de noodzaak om kracht te putten uit het geloof om door de barre omstandigheden heen te kunnen bijten, verdween.
En daarbij nog: het geloof was lang niet altijd bij iedereen volledig echt, het was meer iets gezamenlijks, een van de weinige dingen die een mens om zich heen had. Iedereen deed gewoon mee aan het geloof, omdat er zoveel vormen waren om aan mee te doen. Processies stonden klaar, je hoefde maar mee te lopen, maar ook bedevaarten, 40-uren gebed, retraites en missiepreken – in die grote draaikolk van religieuze gebeurtenissen draaide iedereen mee in ’t rond. Vroegere kerkboeken stonden vol met gebeden voor van alles en nog wat, je kon alleen God vragen voor het welslagen van iets.
Daar kwam verandering in. Doen ging belangrijker worden dan denken, men ging veel meer aandacht krijgen voor de dingen om ons heen dan voor dat ongrijpbare van het geloven. Steeds meer mensen gingen zich afvragen: “Geloof ik nu dit?”

De secularisatie

De secularisatie was op gang gekomen. Saeculum betekent aarde, wereld. Secularisatie houdt dus een ombuiging van het naar-boven-gericht-zijn naar het op-hier-gericht staan, een verwereldlijking van de denkbeelden. De christen werd mondig, wilde niet meer leven in een eigen besloten omgeving, afgesloten van de wereld van de overigen – zelfs en vooral van die van de andersdenkende christenen. Want was het niet zo, dat een Nederlandse katholiek opstond en naar bed ging in het bewustzijn dat hij niet protestant was: hij bad anders, stemde anders, las andere kranten, keek naar een eigen omroep – had ook zijn trouwring aan een andere hand.
De tijd van afzonderen, van het gevoel dat alleen jouw geloof volmaakt en dat van de anderen waardeloos was, raakte voorbij. Samen met de tijd van het strenge geloven en het hele leven door het geloof laten leiden. Het waren niet meer het gezag, de gehoorzaamheid en de plicht die allesbepalend waren. Het geloof was een zelfstandig naamwoord, iets wat je hebt. Geloven zou een werkwoord worden, iets wat je zelf moet doen. De geloofsgemeenschap raakte driftig in beweging, al werd deze nog regelmatig gesmoord. Pas toen de kerkelijke overheid zelf de zo lang gesloten kerk-vensters en kerkdeuren opende, kon de nieuwe wind door de kerk blazen.

De bevrijdende kerk

In Rome was het de ’tussenpaus’ Joannes XXIII en in Nederland vooral bisschop Bekkers, die de ruimte gaven aan deze geest. Het is niet toevallig, dat juist in het zo Rome-trouwe Nederland de aankondiging van het Tweede Vaticaanse Concilie golven van geestdrift lossloeg. Ontstoken door een heilig vuur raakte de Nederlandse kerk, rond 1960, in brand: gespreksgroepen, bijbelclubs, bezinningsgroepen, schoten alom op; ‘dialoog’ was immers het toverwoord. De ongebreidelde hoop, de losgebroken vernieuwingsdrift van de Nederlandse katholieken liet zich voorlopig niet meer intomen, wij schuwden zelfs het conflict met Rome niet. Als het ‘enfant terrible’ van de katholieke kerk waren wij jarenlang wereldnieuws. Rome bleek niet flexibel genoeg om de Nederlandse vernieuwingen te kunnen volgen. Veel anders is er tot stand gekomen, een heel andere eigentijdse wijze van geloof belijden is ontstaan. In die zestiger jaren was de kerk in Nederland hard op weg een bevrijdende kerk te worden, een kerk van en voor mensen.

Een terugdraaiende kerk

Voor het eerst in de geschiedenis werd in 1978 een Poolse paus gekozen, paus Paulus-Johannes II. Weliswaar speelde hij een grote rol bij de val van het communisme, maar ook was hij van grote invloed op de standpunten van de katholieke kerk op de ontwikkelingen in de maatschappij. Hij verwierp expliciet abortus, euthanasie, anticonceptie, homoseksualiteit, en hij wees in een encycliek de moderne situatie ethisch gezien af.
Veel ontwikkelingen in de veranderende samenleving werden vanaf zijn aanstelling stevig teruggedraaid. Het waren niet meer de mensen vanuit de gelovigen, die tot de leiders van de Nederlandse katholieke geloofsgemeenschappen worden benoemd – het werden diegenen die in hun denkwereld een nauwe binding met de Vaticaanse instelling hebben. In het jubileumboek van 75 jaar H.Hartkerk werd hierover al opgemerkt: “Het kan die ontwikkeling zijn, die zorgen moet baren voor de verdere toekomst, want de terugkeer naar verouderde opvattingen kan vooral op de jongeren een ongeloofwaardige indruk maken. Een verdere leegloop uit de kerken, die toch al enorm is geweest, ligt dan in het verschiet”.
Dat is gebleken. Steeds meer mensen keerden de katholieke kerk de rug, de controverse tussen progressieve en conservatieve katholieken werd door de benoeming van bijna alleen maar op Rome gerichte bisschoppen en pastoors alleen maar groter. De gelovigen waren het zat om door de katholieke kerk niet serieus genomen te worden, men begon zich af te zetten en scheuringen ontstonden, vooral daar werd zelfs buitenlandse pastoors werden benoemd.

Vormen van vernieuwingen

Het proces van veranderingen in de tweede helft van de vorige eeuw, van het opgenomen willen worden in het grote geheel, werd in de hele katholieke samenleving merkbaar zowel binnen als buiten de kerk. Het waren niet alleen de eerder genoemde principiële redenen, maar men werd ook dikwijls op financiële grondslag gedwongen om de andere weg te bewandelen. Er kwamen veel fusies tot stand tussen bijzondere (katholieke) en algemene organisaties, gedwongen vaak door subsidie-technische redenen, te hoge personeelskosten, te veel en dure gebouwen.
K.V.P. gaat op in C.D.A., N.K.V. en N.V.V. worden samen F.N.V., de Boerenleenbank en de Raifeissenbank worden de Rabobank. Door deze gang van zaken verloor de kerk ook tal van mogelijkheden tot zielzorg (denk aan het verdwijnen van de geestelijk adviseurs), terwijl de schaalvergroting het saamhorigheidsgevoel deed wegebben. Onze van oorsprong R.K.-verenigingen lieten die twee letters schrappen in hun statuten, nieuwe verenigingen als Puinhoop en tennisvereniging ’t Noordend hebben met het katholicisme niets meer van doen. Eigenlijk alleen het Vrouwengilde en de ouderenbond bleven volharden in haar gelovige komaf met de namen KVG en KBO. Ook op bestuurlijk niveau binnen de kerk kwamen de veranderingen: er kwam een parochieraad bij.

Eucharistievieringen in Veenhuizen

Daarnaast kwam er een zichtbaar bewijs van de opheffing van de afzonderingsgevoelens: er werd ingezien dat er meer dan alleen katholieke kerken zijn. Immers, de inwoners van het verre Veenhuizen hadden een kerkje in hun midden, een Nederlands Hervormde kerk. Men vroeg zich af of het niet mogelijk zou zijn dit gebouwtje af en toe te huren voor katholieke diensten. Er kwam overleg tussen ons kerkbestuur en hun kerkenraad, en het resultaat was dat er iedere week om half elf een Eucharistieviering zou komen. Bij het minder worden der belangstelling (de eerste weken puilde het kerkje uit) is deze wekelijkse dienst omgezet in een maandelijkse woord- en gebedsdienst en een Eucharistieviering, om en om. Later, bij nog weer minder belangstelling, is deze dienst weer afgeschaft.

Veranderingen in de kerkbeleving

Naast dit naar buiten treden van de kerk zijn er ook drastische veranderingen binnen de kerk en de kerkbeleving doorgevoerd. Hoe zijn nu die vernieuwingen, anders dan in woorden, voor het kerkvolk merkbaar en vooral ‘zichtbaar’ geworden? Al vóór de grote vernieuwingsgolf waren de avondmissen ingevoerd, verzachtingen waren er gekomen ten aanzien van het nuchter blijven voor de communie en ook de vasten- en onthoudingswetten waren gemilderd. Sindsdien zijn het nuchter zijn en de vastenbepalingen bijna onbekende fenomenen geworden (probeer een jeugdige katholiek nog maar eens uit te leggen wat quartertemperdagen waren). Echt zichtbaar is de vernieuwing voor de gelovige echter pas geworden door de omkering van het altaar – dit was werkelijk een keerpunt: de priester , die altijd afgewend was geweest van de gelovigen, kwam voortaan met het gezicht naar het volk te staan en werd letterlijk op de vingers gekeken.
Hij kon niet alleen geen Latijn meer blijven spreken, maar moest ook anderszins verstaanbaar maken wat hij aan het doen was: een voorlopig nog onpeilbare ontwijding van het eens zo heilige was het gevolg. Een ‘moderne beeldenstorm’, niet weinig aangewakkerd door de geest van oecumene, joeg door de kerken en richtte enorme ravages aan onder de heiligen, in de liturgische gewaden en voorwerpen, in het kerkmeubilair- in onze kerk niet in het minst.
Wat is er allemaal niet gedaan om de mensen in de kerk te houden: gezinsmissen, jongerenmissen, beatmissen, oecumenische diensten en vieringen, maar niets heeft de leegloop van de kerken kunnen tegenhouden. Het kon niet uitblijven: kerken moesten verdwijnen, ze kregen een andere bestemming of werden afgebroken. Maar ook buiten het gebouw veranderde het gezicht van de kerk: dat de zielzorg voortaan “pastoraal” ging heten is meer dan een kwestie van benoemen alleen. Het grondwettelijk processieverbod is nog steeds van kracht, maar intussen een loze letter geworden. Evenzo is de vraag zinloos geworden of men iemand uit een goed katholieke familie trouwt, het lijkt immers nauwelijks meer van belang of de aanstaande ‘nog ergens aan doet’ en de duivel verschijnt allang niet meer in de slaapkamer waar twee geloven op één kussen vertoeven.
Daarnaast was de persoonlijke biecht sterk aan het verminderen en werd vervangen door de gezamenlijke boeteviering (vanaf 1967), want vele mensen kunnen niet zomaar verlost worden zonder erkenning van eigen fouten en het vragen om vergeving aan God. De plechtige H. Communie als afsluiting van de lagere schooljaren werd afgeschaft (ook aan het eind van de zestiger jaren) want kinderen op die leeftijd moet men in deze tijd niet een plechtige eed laten zweren, waarvan ze de draagkracht niet kunnen overzien.
Daar kwam toch een ander kerkelijk feest voor terug, want na enkele jaren kwam er een veel beter voorbereide ontvangst van het Vormsel-sacrament. Het Vormsel werd geplaatst in het eerste jaar van het voortgezet onderwijs, na een toerusting op het eind van de zesde klas en enkele avonden door het volgende schooljaar heen bij gastouders. Na 1968 wordt de H. Communie steeds meer op de hand ontvangen, bij de uitdeling wordt de priester ook dikwijls geholpen door de lectoren. Want die waren vanaf halverwege de zestiger jaren op het priesterkoor om de woorddienst te verlevendigen – en in 1967 kwamen in die functie zelfs de eerste vrouwen een Kerstviering assisteren. De opwinding toen was groot, nu is zulks al lang gewoon geworden: de H.Hartkerk heeft nu zelfs een vrouwelijke voorganger. Zelfs het misdienarenbestand bestaat nu hoofdzakelijk uit meisjes, vrouwelijke collectanten (“Wij verzoeken vier mensen met de schaal rond te gaan”) zijn ook al gesignaleerd aan dit van oudsher aan vaste collectanten, kerkmeesters en later gevraagde mannen toebedeelde werk.

DE KERK IN BEWEGING – VERVOLG

In algemene zin is in de vorige aflevering de bevrijdende kerk vanaf de zestiger jaren van de vorige eeuw beschreven, gevolgd door een terugdraaiende kerk onder leiding van paus Paulus Johannes II. Landelijk, en ook zelfs plaatselijk, keerden steeds meer mensen de katholieke kerk de rug toe. Dat gegeven bracht de geestelijke leiding er toe om meer en meer na te gaan denken over de invulling van hun taak. Die veranderde van het leiding geven aan een volle kerk naar de zorg hoe de leeglopende kerk toch nog bevolkt zou kunnen worden, zowel binnen als buiten het kerkgebouw. Deze verandering liep gelijk op met het teruglopen van de aantallen pastoors in de katholieke samenleving, en de daaraan gepaard gaande toename van pastorale werkers.

Ber Leurink en de diaconie

De eerste pastorale werker in de H.Hartparochie, Ber Leurink, toonde in al zijn betrokkenheid met de geloofsgemeenschap dat zijn voornaamste speerpunt een veel uitgebreidere deelname van de parochianen aan het kerkelijk leven inhield. Daarbij had de diaconie zijn bijzondere aandacht. Al heel snel na zijn aantreden werd door hem een nieuwe werkgroep Kerk en Samenleving in het leven geroepen. Deze groep organiseerde onder zijn leiding in het kader van vijftig jaar vrede een uitwisseling met het Poolse koor Lira uit Kalisz. Eerst kwam in 1995 de groep naar De Noord. Het jaar erna ging een bus vol Noordenders naar Kalisz als gelegenheidskoor. Het koor Lira kwam nog twee keer naar De Noord, namelijk bij het negentigjarig bestaan van de kerk in het milleniumjaar 2000 en bij het honderdjarig bestaan.

Noordierse jongeren en een zuurkoolmaaltijd

In 1998 kwam een groep van 24 Noordierse jongeren voor drie weken naar De Noord, 12 katholieke en 12 protestantse. Het doel was om deze jongeren te laten ervaren dat mensen van het andere geloof ook gewoon mensen zijn van vlees en bloed, waarmee je gewoon kunt omgaan, een soort vredesproject. Voor het welslagen van hun bezoek was veel geld nodig, zo’n 25.000 gulden.
Zo werd er een zuurkoolmaaltijd op de Middenweg georganiseerd waarvan de opbrengst voor dit project was. 800 Mensen deden mee, over een afstand van vele honderden meters werden tafels en stoelen op de (voor verkeer afgesloten) Middenweg geplaatst. Ondanks dat er bij het begin van de maaltijd een wolkbreuk was, of misschien wel juist dankzij, hebben de deelnemers er nog steeds prachtige herinneringen aan. Alle mensen doken in huizen, garages en schuurtjes, soms wildvreemden bij elkaar. Daardoor ontstond er een enorme saamhorigheid en de maaltijd werd een succes.
Voor de Noordierse jongeren was een stevig programma gemaakt. De eerste week verliep chaotisch; iedereen moest nog aan elkaar wennen en de Ieren ook aan de Nederlandse gewoontes. De tweede week verliep al beter. In de derde week gebeurde waarop vooraf zo was gehoopt: de groep werd één grote vriendengroep. Een paar maanden later zijn drie mensen uit De Noord naar Derry geweest om de jongeren te bezoeken. Zij hebben daar ervaren hoe moeilijk het voor de jongeren was om daar weer contact met elkaar te hebben.

Lourdeswerkgroep

In 1996 ontstond in Heerhugowaard-Centrum een idee over het opstarten van een Lourdeswerkgroep. Uit iedere parochie van Heerhugowaard werden mensen gevraagd om daaraan mee te helpen. De opbouw van de groep ging heel moeizaam. Uiteindelijk ging in 2001 voor het eerst een kleine groep uit Heerhugowaard naar Lourdes. Kort daarna ontdekte Ina van Schagen het Lourdeswerk. Door haar enthousiasme en gedrevenheid wist zij in korte tijd een grote groep mensen te verzamelen die met haar mee wilde naar Lourdes. Het was de eerste van vele reizen door Ina georganiseerd, later samen met een groepje vaste mensen.
Intussen had de parochie ook een parochie in Banja Luka “geadopteerd”. De bedoeling was dat vanuit hier geestelijke en materiële steun zou worden geboden aan de door oorlog getroffen parochie daar. Ber Leurink ging er in 1998 zelf naar toe en constateerde dat de geboden hulp niet goed werd gebruikt. Daardoor stopte het project weer.

Pastoor Schafraad en zijn vernieuwingen

Nadat pastoraal werker Leurink naar Utrecht was verhuisd, moest worden afgewacht hoe het met de ingezette pastorale ontwikkelingen verder zou gaan. De parochie werd samengevoegd met die van Langedijk, waardoor de uiteindelijke leiding weer terecht kwam bij een pastoor, pastoor Schafraad. Al snel bleek hij een man te zijn met net zoveel vernieuwende (maar wel andere) ideeën als zijn voorganger in de H.Hartparochie. Hij kwam daarbij echter wel in de knel met zijn dubbele taak, hij kon niet al zijn vernieuwingen volledig uitvoeren. Pastoor Schafraad vond dat huisbezoeken door de pastoor/pastor de basis zijn van een levendige parochie. Zijn streven was om in Langedijk twintig huisbezoeken per week te doen, wat hem vaak ook lukte. Hij kon het daarbij niet meer als zijn taak zien om dat ook in De Noord te doen. Het resultaat in Langedijk was echter wel dat het kerkbezoek inderdaad steeg. Tegenwoordig met de indeling van de parochies in regio’s, en de verdeling van de uren van de pastoraal werkenden over meerdere parochies, komen de huisbezoeken vaak in de verdrukking.

Speerpuntvieringen

Een tweede stokpaardje van pastoor Schafraad was de “speerpuntvieringen” op de eerste zondag van de maand in Langedijk met als doel meer kerkbezoekers aan te trekken. In die vieringen zong een gastkoor en de mensen waar hij op huisbezoek was geweest, nodigde hij uit voor die vieringen. In De Noord was behoorlijke interesse in dit concept, maar de wens was daarbij wel op het op z’n Noordends te doen. In de H.Hartparochie werd het de tweede zondag van de maand (dan kon pastoor Schafraad in die viering voorgaan); later de derde zondag van de maand. Voor deze vieringen werd ook een gastkoor uitgenodigd en soms specifieke groepen, zoals bijvoorbeeld een culturele club, de kerkwerksters, een bepaalde buurt of nieuwe bewoners. Er was ook Kindernevendienst en na afloop was er koffie. Onze eigen koren mochten allemaal één keer in het jaar ‘gastkoor’ zijn. Tot op de dag van vandaag trekken deze vieringen altijd nog extra bezoekers, ondanks dat het uitnodigen van groepen is afgeschaft.

Vieringen van Medeleven

In Langedijk werden de ‘Monumenten van Troost’ ingevoerd door pastoor Schafraad met als doel families en vrienden van overledenen gelegenheid te beiden om te rouwen en om elkaar tot steun en tot troost te zijn. Dat waren eucharistievieringen op de eerste woensdag van de maand, waarvoor de families van overledenen van het afgelopen jaar werden uitgenodigd. Er werd gesproken over verlies en over verdriet. Families van wie het familielid een jaar geleden was overleden, kregen het herinneringskruisje in de viering overhandigd. Na afloop was er koffie.
In De Noord was er eens sterke wens om iets dergelijks in te voeren, maar ook hier weer op zijn Noordends. Het werd de Viering van Medeleven. Eén keer per maand werd wat te veel gevonden, het werd uiteindelijk eenmaal per twee maanden. In deze vieringen werd geen communie uitgereikt; daar zijn de weekendvieringen voor. Daardoor werden het Woord- en Gebedsvieringen, met als apart onderdeel het aansteken van een kaarsje bij een hart. Voor de viering ligt dat hart achterin de kerk op een tafel en kunnen de bezoekers een naam van een overleden familielid of vriend erop schrijven.
Onze eigen koren zingen in deze vieringen, maar vaak ook worden avondwakekoren van buurtparochies uitgenodigd of kleine groepen uit ons eigen dorp. De kleine groepen brengen vaak een sfeer van intimiteit, wat bijdraagt aan het doel van deze vieringen.

EEN WAARLIJK UNIEKE PAROCHIE – VORIGE EEUW

Een kerk is maar een gebouw, zonder bewoners en gebruikers zou een kerk zonder ziel en zonder toekomst zijn. Kijk maar om je heen, in het hele land sluiten kerken omdat niet alleen het aantal missen per weekeinde afneemt, maar ook omdat daarbij het aantal gelovigen in de kerk bijna tot nul is genaderd. Zo zijn in Nederland sinds 1990 tot en met 2009 maar liefst 279 van de 1896 katholieke kerken gesloten (14.7%); in het bisdom Haarlem waren dit er 43 van de 233 (18.5%).
Een sterk contrast met deze landelijke ontwikkeling dient zich in onze parochie aan: de H.Hartparochie is in dit geval wars van de globale trend van individualisering en teruggang in geestelijke verdieping. De H.Hartparochie is een gezonde parochie, met heel veel vrijwilligers en regelmatig goed bezochte kerkdiensten. Kijk bijvoorbeeld eens naar het bestaan van alleen al zoveel koren in de kerk: Gemengd koor, Cantorij, Ritmisch Koor, Deo Vacare mannenkoor, H.Hartfeest-gelegenheidskoren.
De H.Hartparochie is ook een heel unieke parochie, waar de afgelopen eeuw heel bijzondere prestaties zijn neergezet, waar speciale geestelijke verrijking heeft plaatsgevonden, waar dingen zijn gebeurd die elders niet of nauwelijks aan de orde kwamen. Nu het kerkgebouw de apotheose van zijn eeuwfeest nadert, wanneer op 22 november wordt herdacht dat de kerk precies een eeuw daarvoor in ingezegend, mag een selectie van wat de kerk ons, de parochie, voor unieks en bijzonders heeft gebracht, niet ontbreken.

Borduurmarathon (1977)

In de aanloop naar 350 jaar polder in 1979, was GV4 opgericht, met het oogmerk deze mijlpaal groots aan te pakken. Daartoe werd twee jaar daarvoor reeds gepoogd om zoveel mogelijk parochianen bij die komende festiviteiten te betrekken – vooral ook in het kader van het opknappen van de kerk. Door middel van een 24 uurs borduurmarathon voor vrouwen was het de bedoeling om een prachtig wandkleed te verkrijgen, met als ontwerp het scheppingsverhaal. 192 Vrouwen rondden de klus af, nadat de vrouw van burgemeester Molleman op 3 september 1977 om 5 uur ’s middags de eerste kruissteken borduurde. Ruim 26 uur later was het resultaat er, verbluffend van schoonheid en eenvoud. Het werd opgehangen op de plaats van het vroegere Maria-altaar, aan de linkerzijde voorin de kerk.
Tegelijk met de borduurmarathon werden voor het eerst de Volksspelen georganiseerd, het hart van het daarna jaarlijks terugkerende dorpsfeest. Doel daarvan was om de gemeenschapszin te bevorderen, reden waarom elke ploeg een gemeleerde samenstelling moest hebben, om daarmee een ontmoeting van generaties te bewerkstelligen.

Opknappen van de kerktuin (1978)

Het jaar erna wilde GV4 naast de volksspelen iets soortgelijks, maar dan met behulp van de mannelijke parochianen. Er was een zeer zinvolle bestemming voor deze massale actie gevonden: de kerktuin met alles erop en eraan zou worden opgeknapt. Van alle benaderde mannelijke parochianen deden uiteindelijk 350 mannen mee. Zaterdag 24 augustus 1978 om 5 uur ’s middags zette pastoor Windt de eerste spa in de grond, en de marathon kerktuinopknapping kon beginnen.
Na 24 uur onafgebroken hard werken was de verwaarloosde tuin herschapen in een lusthof met een zitbank en vijver. Precies op schema werd zondagmiddag om 5 uur de laatste plant in de grond gezet. De klok werd geluid, het karwei was geklaard, en het dorp was in een jubelstemming. Enige tijd later mocht GV4 voor deze geweldige saamhorigheidsactie de oorkonde van de Koninklijke Nederlandse Heide Maatschappij in ontvangst nemen, omdat de geleverde prestatie het predicaat “Kern waar pit in zit” meer dan waard was.

Voetreis naar Rome (1991)

Na zo’n 80 jaren bleek het leien dak van de kerk nodig aan vervanging toe te zijn, alhoewel de kerk als geheel heel goed onderhouden was. De commissie Werk aan de Kerk wist veel (vaak jongere) vrijwilligers aan te sturen voor dit doel. Echter, nieuwe leien op het kerkdak aanbrengen kon gewoon niet met vrijwilligers, en het was ook nog eens bepaald niet goedkoop: er was minstens een kwart miljoen gulden voor nodig.
Zoveel geld is er niet zomaar, daarom werd de actie “’t Loopt van een leien dak” gestart. En die werd een groot succes, omdat een der parochianen het zeer opvallende idee had opgevat om een sponsortocht naar het Vaticaan in Rome te gaan lopen, een monsterwandeling van 2200 km! Die parochiaan, Gerrie Groot, startte na de pelgrimszegen in een overvolle kerk op Hemelvaartsdag 1991 na een zeer zware voorbereiding zijn tocht, af en toe een stuk begeleid door een of meerdere mede-parochianen.
Zijn ontberingen leidden tot een heel sterk meeleven onder de Noordeinders maar ook ver van buiten de parochiegrenzen, waar niet alleen al vooraf de gestelde financiële doelen gehaald waren, maar waar ook gerelateerde activiteiten tot een succes leidden. Uit solidariteit met Gerrie’s voetreis en om de betrokkenheid van iedereen met de kerk en het kerkgebouw tot uitdrukking te brengen werd er niet alleen massaal geld gegeven maar ook zelf gelopen in een estafettevorm: van het verste puntje van Nederland, de Pietersberg in Limburg, naar De Noord (de laatste etappe zeer massaal).
Het bordspel Rondje De Noord werd ontwikkeld en op de markt gebracht, kinderen gingen “Gerrie Groot” spelen in plaats van Batman, de school startte een project “Voettocht door De Noord”, men kon oude leitjes van het dak kopen met opschrift, er kwam een ansichtkaartenactie, waarbij iedereen van buiten De Noord voor een bepaald bedrag een kaart uit Rome toegestuurd kon krijgen.
Gerrie zelf heeft zijn tocht in 41 dagtochten volbracht, een gemiddelde van maar liefst 52 km per dag. Behalve normale ontberingen als blaren, onvindbare slaapplaatsen zoeken, verdwalen, wisselende weersinvloeden als hitte, kou en regen, en af en toe ook grote uitputting, bleek zijn tocht voor zijn gevoel uiteindelijk grotendeels fluitend te zijn afgelegd – onmiskenbaar door de vele kaarsjes die dagelijks in De Noord brandden. Vooral ook omdat zijn levenshouding gericht is op het katholiek zijn en hij sterk betrokken is bij de kerk en de parochie, was het hem uiteindelijk zo gemakkelijk afgegaan en heeft de hele tocht hem diepgang verschaft.
Bij zijn terugkeer uit Rome, op 24 juni 1991, was het hele dorp en wijde omgeving uitgelopen om hun held te begroeten. De massale ontvangst beviel hem in ieder geval beter dan dat ene nieuwe leitje dat hij mocht vasttimmeren: hij had eigenlijk hoogtevrees, maar voor dat leitje moest hij wel het hoge dak op.
De actie was meer dan een geweldig succes: in plaats van de benodigde ƒ 250.000 was er uiteindelijke ruim ƒ 320.000 opgehaald. En er werden meer dan 500 ansichtkaarten verstuurd vanuit Rome.

Stille Omgang 

In de Vastentijd was er de Stille Omgang. Daarbij was het de bedoeling dat er in Amsterdam de bedevaartsomloop werd meegelopen, een herhaling van de processies die de katholieken in de 14e eeuw liepen. De processies waren een herdenking van het feit dat in 1345 een hostie, die een brakende man ontglipte en in het vuur werd gegooid, niet verbrandde. Omdat dit Mirakel van Amsterdam van het episcopaat niet het karakter van een manifestatie mocht krijgen, werd het een zwijgende wandeling, een Stille Omgang – gelopen door grote diepgelovige mannelijke mensenmassa’s.
De dapperen gingen de eerste helft van de vorige eeuw lopend, ’s middags gingen ze al op weg. Het merendeel ging echter op de fiets, en was daarom speciaal lid van de R.K. Rijwielclub St. Paulus. Dat waren in de dertiger jaren, tijdens het hoogtepunt van de Stille Omgang-beleving, goed bevolkte tochten. En bovendien zware tochten, want de route bestond vooral uit grindwegen, paardepaden, straatwegen met kuilen en hele stukken weg met kinderhoofdjes. Er moest dan ook beslist een fietsenmaker mee, want onderweg gebeurde het ettelijke keren dat er iemand pech kreeg, vooral lekke banden.
Gaandeweg de tweede helft van de vorige eeuw kwam de klad in het lopen naar Amsterdam, de mensen die met de Stille Omgang mee wilden lopen gingen met de bus naar Amsterdam. Totdat Gerrie Groot eerst als voorbereiding op zijn voettocht naar Rome in de voetsporen van zijn vader zijn katholieke inslag meer eer wilde aandoen, en de aloude wandeltocht naar Amsterdam in ere herstelde. Na een schuchter begin in 1990, kwamen er steeds meer wandelaars uit De Noord en omgeving die op dezelfde wijze naar Amsterdam wilden trekken. Sindsdien is het maximum op 100 wandelaars gesteld, een aantal wat vaak door het aantal aanvragen wordt overschreden. Na de wegzending vanuit de H.Hartkerk zijn er verschillende rustplekken met korte overwegingen in passerende kerken tot de aankomst in de Krijtberg op de Singel in Amsterdam. Uiteindelijk wordt dan de nachtelijke Stille Omgang gelopen.

EEN WAARLIJK UNIEKE PAROCHIE – DEZE EEUW
Sint Annabeeld (2000)

Bij het verdwijnen van de St. Anna-kleuterschool in de jaren negentig is er veel overleg geweest tussen parochianen en allerlei instanties van wat er op die locatie midden in De Noord zou moeten komen. Het bleek daarbij vooral dat de locatie van de oude kleuterschool uitermate geschikt leek te zijn als dorpsplein, het Sint Annaplein. Doordat de gemeente een deel van de grond bestemd had voor bewoning is het plein gedeeltelijk ook op de tuinen van de kerk gerealiseerd.
Centraal op het Sint Annaplein werd het Sint Annabeeld geplaatst; zie de foto rechts. Het is ontworpen en gemaakt door Zr Emmanuelle van het Sint Liobaklooster, en in 2000 onthuld door bijna alle vrouwen en meisjes in De Noord die Anna heten – zie de foto linksonder.
Het beeld laat Anna zien die op haar hurken zit. Het laat Maria, die de moeder van de Christus zou worden, zien die op haar tenen staat. Anna heeft een boekrol in haar hand, de heilige Schrift. Maria leert lezen en te begrijpen wat daar over haar en over iedere mens geschreven staat. Het beeld gaat over onderwijs, dat de oudere generatie de jongeren leert over kennis, leven en wijsheid. Moeder Anna heeft haar gezicht gericht op de boekrol maar ook op de Middenweg. Zij kijkt naar de plaats waar de Noordenders en alle anderen hun weg gaan. Maria heeft haar gezicht gekeerd naar de Schrift. Zij kijkt ook naar de kerk, de plaats waar het hart tot rust kan komen en waar het geloof in gemeenschap gevierd wordt.
In samenhang met de ontwikkeling van het Sint Annaplein (2000) is ook het kerkhof in diezelfde tijd uitgebreid en gerenoveerd. In 2001 is op het kerkhof een nieuw Mariakapelletje geïnstalleerd, nabij het urnenmuurtje. Enkele jaren daarna, met Allerzielen 2004, is een monument (ontworpen door Loet van Veen) onthuld dat is bedoeld voor kinderen en mensen die geen waardig afscheid hebben gehad en voor mensen die geen plek hebben om te gedenken. Het beeld geeft nabestaanden een goede gelegenheid om te rouwen om een overleden kindje of om een andere overleden dierbare medemens.

Vormselproject

Vele tientallen jaren werd het H.Vormsel tijdens de schooljaren zelf toegediend. Om de vijf jaar kwam de bisschop naar ’t Noord om aan een grote kinderschaar het Vormsel toe te dienen. Onder de volwassenen werd iedere keer met spanning uitgezien wie de eer te beurt viel als “peter en meter” te fungeren, een belangrijke en vooraanstaande taak omdat dit voor alle kinderen samen gold. De korte voorbereidingstijd en de massaliteit maakte het Vormsel echter tot een gauw vergeten sacrament, al bleef de ontmoeting met een echte bisschop met een mijter natuurlijk wel degelijk een belevenis.
Vanaf de tachtiger jaren werd het Vormsel buiten de schooljaren toegediend, en werd er ook veel meer aandacht aan de voorbereiding besteed. Er werd met gastgezinnen gewerkt: enkele ouders kregen een groepje brugklassers verschillende avonden thuis waar ze met elkaar in gesprek gingen over geloof, maatschappij en andere wereldzaken, dit alles als voorbereiding op het H.Vormsel. Op zich al een hele verbetering ten opzichte van de gebruikelijke traditie daarvoor, maar toch bleek na verloop van tijd het enthousiasme bij de gastouders en bij de jongeren terug te lopen.
Begin jaren negentig kreeg de werkgroep een andere samenstelling, die nieuw elan maar vooral meer verdieping binnenbracht. Vanuit een andere benadering, via het project “In het voetspoor van…”, werd er contact gezocht met het Liobaklooster in Egmond, de vormelingen gingen er op bezoek, de omgeving daar schoonmaken maar vooral kwamen ze in contact met aansprekende mensen uit de katholieke geloofswereld. Vanaf 1994 werd het systeem van gastouders terzijde geschoven; in plaats daarvan werd gekozen voor jongeren als nieuwe gastouders, en dan vooral jongeren van 19 á 20 jaar die de middelbare school hadden verlaten. Elk jaar wordt een nieuwe groep van een kleine twintig jongeren uitgenodigd om een jaar de verantwoordelijkheid voor de vormelingen te dragen – een projectbasis die bleek te werken, en nog steeds werkt. Het vormsel is hiermee een project geworden waar velen bij betrokken worden, vaak voor een jaar. Maar het leeft. De voltooiing van de christelijke initiatie, het vormsel, is een instrument geworden voor parochieopbouw.
Er kwamen steeds meer vragen uit omliggende parochies maar ook verder uit het land hoe het toch mogelijk was dat men in De Noord jongeren van rond de twintig zo enthousiast wist te krijgen voor de kerk. Het antwoord, door de jongeren serieus te nemen en ze op een verantwoordelijke wijze een jaar lang brugklassers te laten begeleiden, was te belangrijk om het daarbij te laten. Door de invloed van vormselwerkgroeplid Gerrie Groot (als lid van de landelijke ledenraad van de KRO) werd het mogelijk om vanuit de Stichting Katholieke Noden (SKN) een subsidie van ƒ 20.000 te verkrijgen, om het vormselproject daarmee professioneel op te zetten en voor landelijke verspreiding te zorgen. Het gehele project is uiteindelijk in een uitgebreide handleiding verwoord, samengesteld door Carola Beers (teksten) en Ingrid van Reeuwijk (illustraties en vormgeving).

Kloosterweekend

Als onderdeel van het Vormselproject gaan de vormelingen en hun begeleiders, als verdieping op hun taak, in oktober een weekend naar het Liobaklooster in Egmond. Hieruit is ook het fenomeen kloosterweekend voor volwassenen ontstaan. In januari van elk jaar trekt een groep Noordeinders (die zich individueel opgeven) na een aantal voorbereidingsavonden naar het klooster, teneinde tot persoonlijke verdieping te geraken. Ook zorgt het intensief optrekken met andere mensen uit je eigen dorp voor een ware versterking van de geloofsgemeenschap.

H.Hartpenning

De Heilig Hart penning is een onderscheiding die dateert van rond de eeuwwisseling. Die wordt, niet perse jaarlijks, uitgereikt aan een parochiaan die zich intensief voor de parochie inzet of heeft ingezet, die dus op een bijzondere wijze steeds heeft bijgedragen aan onze kerk en onze parochiegemeenschap De Noord. Iemand die er dus bovenuit springt, boven die enorme hoeveelheid vrijwilligers en vrijwilligsters binnen de parochie die een geweldige inzet tonen: mannen die het kerkhof bijhouden, die het onderhoud aan de kerk verzorgen, de schoonmaaksters van de kerk en de koperpoetsters, de vrouwen die het secretariaat runnen, de teksten en de boekjes verzorgen, mensen die wekelijks in de koren zingen, diegenen die ondersteuning aan de missen verlenen, zoals de misdienaars en misdienettes, de collectelopers en de kerkversierders, de mensen die de jaarlijkse bijdragen organiseren, het parochiebestuur en de leden van de verschillende secties, Caritas en nog veel meer groepen en personen – het aantal vrijwilligers in onze parochie is simpelweg zeer, zeer omvangrijk… Sinds 1997 hebben de volgende personen de H.Hartpenning vanwege hun bijzondre verdiensten ontvangen:

1997 Jan de Wit sr
1998 Piet Knol
1999 Riet Plak
2000 Jaap Pronk
2002 Mw Wester
2002 Dirk Komen
2003 Gerard Stoop
2004 Joke Kortekaas
2005 Nel van Schagen
2006 Nel Zuurbier
2007 Marion Bleeker
2009 Jos Mooij
2010 Marga van Langen
2012 Gerda Zuurbier
2013 Truus vd Berg
2014 Vera v Langen
2015 Ria Vriend
2017 Jan Groen

BRONNEN

Gemeente Heerhugowaard
Stichting Historisch Heerhugowaard
Liturgie &cetera, Noeme Willem Visser
Als een windvlaag over velden, J.J. Jong
Brief van Pastoor van Swieten aan de Bisschop, 21 december 1907
Brief van Kapelaan Boele aan de Deken, 26 maart 1908
Brief van Deken Horning aan de Bisschop, 27 maart 1908
Brief van een aantal parochianen van Dionysiuskerk aan de Bisschop, februari 1909
Brief van inwoners van Heerhugowaard-Noord aan de Deken, februari 1909
Brief van Monseigneur Callier aan 4 pastoors, februari 1909
Brief van Pastoor de Graaf aan de Deken, februari 1909
Brief van Deken Horning aan de Bisschop, februari 1909
Brief van inwoners van Heerhugowaard-Noord aan de Deken, februari 1909
Brief van Pastoor van Swieten aan de Bisschop, maart 1909
Brief van Deken Horning aan de Bisschop, maart 1909
Brief van Pastoor de Graaf aan de Bisschop, maart 1909
Brief van Kapelaan Boele aan Pastoor de Graaf, april 1909
Brief van Weduwe Woltman-Elpers aan de Bisschop, mei 1909
Brief van kapelaan Helwig aan de Bisschop, juni 1909
Brief van kapelaan Helwig aan de Bisschop, juli 1909
Brief van de vicaris-generaal van de Bisschop aan diverse betrokkenen, juli 1909
Brief van katholieke parochianen van Waarland aan de Bisschop, juli 1909
Brief van de vicaris-generaal van de Bisschop aan kapelaan Helwig, december 1909
Brief van B&W van Heerhugowaard aan kapelaan Helwig, december 1909
Brief van kapelaan Helwig aan de Bisschop, oktober 1910
Brief van kapelaan Helwig aan Pastoor Willenberg, november 1910
Brief van Bisschop Callier aan alle parochianen, november 1910
Brief van de minister van Justitie aan de Bisschop, december 1910
Brief van H. Woltman Elpers aan pastoor Ulleman, september 1950
Geschiedenis van een 50-jarige parochie, Pastoor Remmer (1960)Heerhugowaard in oude ansichten deel 1, G. Modder-van Twisk (1971)
75 jaar H.Hart van Jezuskerk, Geschiedenis van een parochie, J. Beers (1985)
De Heerhugowaard van J.J.Schilstra, Stichting Den Huygen Dyck 1981
75 jaar H.Hart van Jezuskerk, Geschiedenis van een parochie, J. Beers (1985)
Heerhugowaard in oude ansichten Deel 2, H. Komen (1988)
Herinneringen aan mijn voetreis naar Rome, Gerrie Groot (1993)
B.J.Wagter – januari 2000 – Heerhugowaard
Geschiedenis 1985-2010, M.Bleeker-Burger (2010)
In de kerk van Horst doven de kaarsen, de Volkskrant (30 oktober 2010)
Website van de Koninklijke Bibliotheek aangaande Het geheugen van Nederland
Wikipedia.nl
Website RKDocumenten.nl
Website Poldermuseum Heerhugowaard
Website Heilig Hart van Jezus in De Noord
Website Martinus-parochie ’t Veld
Website Dionysius-parochie Heerhugowaard