Hoofdstuk 1: De Noord situatie voor 1850

Heerhugowaard was voor de drooglegging in 1629 een groot meer.  Toen nog de Groote Waert  ook wel Zuyder Waert genoemd. Te midden van verschillende meren zoals de Beemster (drooglegging 1612), de Purmer (drooglegging 1622), Schermer en de kleinere noordelijker als de Bleekmeer, Slootgaard en Schaapskuilmeer.  Heerhugowaard  is een van de laatste die droog gelegd is.   

Oterleek en Veenhuizen zijn veel ouder dan Heerhugowaard.  Zij zijn hoger gelegen dan Heerhugowaard. De Groenedijk beschermde Veenhuizen tegen het water van de grote Waert.  

De uiterwaarden liep tot de huidige Veenhuizerweg.

Ook in de polder Heerhugowaard is er een hoogteverschil. De Noord ligt t.o.v. het Zuid een stukje hoger. Het uiterst Noordelijke punt A.C. de Graafweg en het zuidelijkst de Huygendijk heeft een hoogteverschil in van 1,1meter. (best wel veel)

Heerhugowaard is droog gelegd in de Gouden Eeuw. Rijke Amsterdamse notabelen uit de VOC tijd zagen er wel brood in om land te winnen. Patriciërs uit Amsterdam hadden met de drooglegging van de Purmer en de Beemster veel geld verdient . Vruchtbare land werd uit het water gewonnen en menig rijk man liet er een groot buitenhuis bouwen. Nog altijd zijn er met name in de Beemster veel van die rijke buitenhuizen te zien die herinneren aan deze tijd.

De rijkdom met het droog leggen van de Groote Waert of Zuyder Waert viel zwaar tegen. Er wilde niets groeien, het was een armtierig zooitje.  Zo erg zelfs dat veertig jaar na de inpoldering stemmen op gingen om De Waert weer onder water te laten lopen. Zo ver is het niet gekomen en pas met de komst van kunstmest werden de oogsten verbeterd.

Het oudste huis van de polder Heerhugowaard staat op het eind van het Verlaat. Vlak voor het houten bruggetje die ons verbind over de ringvaart met Oude Niedorp. Dit monumentale gebouw is de voormalige herberg ’s lands Welvaren. Later is dit gebouw in bedrijf genomen door ‘ L.T.B. de koolstreek’. Het was een fourage handel, dierenvoeding, kunstmest en levensmiddelen. Ook werden daar de paarden gewisseld die de trekschuiten voort trokken over de ringvaart.

Ook enige boerderijen zoals de Rozenhout, (Theo en Reinanda Bakker),  Leliehof  (Jan en Nel van Schagen) zijn nog lang in bezit geweest van Amsterdamse kooplieden. Bij boerderij Rozenhout is nog enigszins het beste te zien hoe het er uit zag met een extra sloot (gracht) rondom de boerenplaats. In dit licht gezien mogen de grachten dan verdwenen zijn rondom de boerderij Leliehof maar is het gezichtsbepalend voor het centrum van ons dorp. Mooi robuust op de ruimte steekt daar de boerderij met bijgebouwen trots af. Weet hoe belangrijk zulke plaatselijke monumenten zijn, hier ontlenen we onze identiteit aan als dorpsgemeenschap.  Heerhugowaard b.v. met zijn ontembare bouwwoede heeft al haar beeldbepalende gebouwen vernietigd en daarmee ontbreekt het aan identiteit; het gevoel hebben dat waar je woont een geschiedenis heeft en daar verbondenheid aan ontleent.   

Torenburg ( Erik en Carolien Stoop) ontleent zijn naam ook aan een boerderij die op deze hoogte heeft gestaan. De  laatste eigenaar heeft de boerderij gesloopt en een huis gebouwd. Boerderij de Torenburg was een gelijksoortig boerderij als de Leliehof en Rozenhout. Deze boerderij stond ook inverdan en als je nu nog gaat graven in de tuinen achter de huizen van de Torenburgstraat en Rozenhoutstraat kun je zomaar op een kapot geslagen gierkelder stuiten, gevuld met puin en grond.

De Noord bestond (tot ca. 1915) vrijwel uitsluitend uit grasland tot het eind van de 19e eeuw ook grote delen uit bos.

 


Hoofdstuk 2: Trekschuit

De leefgemeenschap van De Noord rond 1880 was klein.

De bevolking bestond voor het overgrote deel uit kleine zelfstandigen, veehouders met een gemengd bedrijf en tuinders, die alleen in de winter koeien hielden.(z.g. opzetters). Deze koeien werden in het voorjaar weer verkocht. Deze vorm van bedrijfsvoering had een tweeledig doel. Op de eerste plaats had men in de winter voor eigen gebruik melk en men maakte boter en soms kaas, en voor de koeien was er het nodige afval van koolblad en bieten. Op de tweede plaats zorgden de koeien voor de nodige mest voor het land. Kunstmest bestond nog niet.  (de circulaire economie* waar nu zoveel om te doen is was er toen gewoon!)

Het woord kunstmest roept vragen op uit die tijd, dat er nog geen waterleiding, geen elektriciteit, geen fiets, geen auto, geen kerk, geen verenigingsleven, geen radio en TV was. Er zijn zoveel dingen die wij gewoon vinden, maar toen nog niet bestonden.

Wanneer men in de jaren omstreeks 1880 op reis moest. Was de enige mogelijkheid: de jaagschuit.

Deze werd getrokken door een paard. Het paard werd gemend en dikwijls bereden door een ‘jagersjongen’. Voor in zo’n  jaagschuit was de roef, een ruimte voor de passagiers. Voor een paar stuivers kon men meevaren naar Alkmaar om inkopen te doen of producten, zoals boter, eieren of peulvuchten te verkopen. Zo’n reis naar de kaasstad duurde ongeveer drie  uur. wekelijks voeren er ook beurtschippers die goederen, groentes enz. wegbrachten en/of ophaalden uit de grote stad. Van daaruit was er een overslag om goederen weer verder naar verdere bestemmingen door het land te vervoeren.  In de winter bij strenge vorst was het vervoermiddel over het water; de schaats. Het schaatsenrijden was in die periode niet zo zeer een sport of vermaak maar meer mogelijk om verre afstanden af te leggen. Men bezocht verre familieleden of plaatsen waar men anders nooit kwam.

Voor 1900 kwamen de meeste Noordenders niet verder dan de kerk in Langedijk (Sint Jan de Doper), Hoogwoud (Sint Jans Geboorte), Sint-Martinuskerk ‘t Veld of Heerhugowaard Zuid (Dionysius) .

Men kon zich grotendeels zelf behelpen. Men teelde aardappelen, groente en men had tarwe om brood te bakken. Eens in de week kwam een bakker rond. In die tijd ging er maar weinig geld om. De kleding was van sterke kwaliteit en een trouwpak werd ook nog gebruikt bij een zilveren bruiloft. Alleen de kosten van klompen was een zware post voor grote gezinnen met schoolgaande kinderen. Drie weken met een paar klompen was al veel. Men moet wel bedenken dat de kinderen altijd moesten lopen en niet op asfalt maar op grind of puin.

Rond 1865 was de spoorlijn Alkmaar – Den Helder voltooid. Dat bracht veel verandering. Er kwam een station Noord-Scharwoude. Een retourtje Alkmaar kostte fl. 0,30. Uit Langedijk, Winkel en Niedorp kwam drie maal per dag een postkoets met post en passagiers voor de trein. Voor Noordenders was het station per voet te bereiken. De naam Stationsweg herinnert ons hier nog aan. (zijstraat voor het tunneltje van de laanderweg). Met deze vaste verbinding met het spoor betekende voorgoed het einde van het personenvervoer per trekschuit.                                          

* Een circulaire economie is een economisch systeem van gesloten kringlopen waarin grondstoffen, onderdelen en producten hun waarde zo min mogelijk verliezen, hernieuwbare energiebronnen worden gebruikt en systeemdenken centraal staat. Bij een circulaire economie staan mens, milieu en economie centraal.

** In 2009 bij de voltooiing van de reconstructie van het Verlaat is aan deze trekvaart aandacht besteed. Als u loopt van het LTB huis zo naar de Velderbrug ziet u in beton en ijzererts afdrukken staan van grote paarden hoeven.

In die tijd was de enige verbindingsmogelijkheid met andere plaatsen het water. In de polder waren er toen nog geen verharde wegen, alleen loop – en rijpaden. Die in de herfst en winter vrijwel onbegaanbaar waren.

Interieur Heilig Hartkerk (kerk 1910 gewijd en Mei 1911 geconsacreerd).
Na het tweede Vaticaans concilie (1968) zijn veel veranderingen  doorgevoerd. Zoals de liturgie in de  landstaal.  Onze toenmalige pastoor Berkhout en kerkbestuur onder voorzitterschap van Jaap van Langen pakte dit wel heel rigoureus aan door een moderne beeldenstorm in 1970.
 
Het altaar, de zijaltaren, de communiebanken, de prachtige preekstoel (geschonken door de fam. De Goede). Het werd allemaal gesloopt .
Niemand van de parochiegemeenschap was hier van op de hoogte. 
Hiervoor kwam een marmeren altaar en een dure marmeren vloer voor in de plaats.
Behalve dat de sloop afschuwelijk was ging men ook de geraamde kosten van ‘deze vernieuwingen’ ver te boven.  We werden een arme parochie.

Hoofdstuk 3: droge voeten

Wij leven hier in een polderlandschap.  Het is een prachtig landschap door de verscheidenheid van polders en dijken. Zij beschermen ons tegen het water. Het is een uniek landschap! Niet dat andere landschappen in Nederland minder mooi zouden zijn. Nederland kent een rijke variatie van de mooiste landschappen maar een polder landschap is echt uniek. Wij zien dit vaak niet en staan daar niet zo bij stil maar als je tegen buitenlanders vertel dat we tot 4 meter onder NAP leven, wonen en werken – dus onder de zeespiegel – snappen ze daar niets van. Met buitenlanders maak ik altijd een rondje door West-Friesland en als we op een kronkelige dijk rijden met de ringvaart aan de ene kant en het zoveel lager gelegen land aan de andere kant vallen ze van de ene in de andere verbazing. En terug naar De Noord rijden we natuurlijk nog even langs de Lage Hoek met zijn knotwilgen langs de weg. Hoeveel Nederlands wil je het hebben!

 

 Nederland heeft provincies en gemeentes maar is ook verdeeld in waterschappen. Het is de oudste democratische bestuursvorm. De belanghebbenden uit een polder zitten in het bestuur. Het is niet goed dat nu ook politieke partijen met gedeelde belangen, recent deel mogen uitmaken van een waterschapbestuur.  Elk waterschap heeft zijn eigen uitdagingen in Limburg of in de Achterhoek zal dit weer anders  zijn dan bij ons met een polderlandschap.

Het waterschap is belangrijk om droge voeten te houden. Zeker in een polderlandschap waar altijd de strijd is met water en natuurelementen.  

 

Wat is eigenlijk een waterschap ?

Een waterschap zorgt voor het waterbeheer in een bepaald gebied. Het zorgt er bijvoorbeeld voor dat wij genoeg en schoon water hebben, veilig zwemwater, water zuivering, beheer van dijken. En dat we beschermd zijn tegen te veel water. Dat laatste zit zo vernuft in elkaar. De slootjes, kavelsloten (afvoersloten), boezem water bekender als Ringvaarten (deze liggen om de polders heen) , de waterkeringen en stuwen *) zorgen er samen voor dat een polder het gewenste waterpeil heeft. In iedere polder heb je verschillende hoogtes dus ook verschillende peilgebieden. 

Een waterschap heet ook wel hoogheemraadschap.

 

Stuwen zijn belangrijke hulpmiddelen om water te sturen. In de polder Heerhugowaard met zijn verloop (tussen het noorden en het zuiden met een verschil van 1,1 meter) zijn ook vele  stuwen geplaatst in de sloten zodat het water meer gereguleerd afgevoerd kan worden. Zonder stuwen zou het water rechtstreeks naar de gemalen toe lopen die dit dan natuurlijk niet kunnen verwerken. Wat ook niet bijdraagt aan wateroverlast  is verstening. In de polder Heerhugowaard is de bebouwing enorm toegenomen.  Hetzelfde is dat mensen hun voor- en achtertuin vaak vol leggen met tegels. Er is zoveel verstening dat zorgt er ook voor dat bij wateroverlast het water rechtstreeks afgevoerd wordt naar riolering die dit niet aankan met alle gevolgen vandien van natte voeten en onder gelopen kelders.  Een tuin, een weiland absorbeert op een natuurlijke manier veel water en zorgt ook voor dat het grondwater beter op peil blijft. 

 In 1998 was er in Heerhugowaard een enorme neerslag. De stuwen liepen over en het gemaal kon het water ook niet snel afvoeren. Het gevolg was dat Heerhugowaard Zuid blank stond.

Dan staat een waterschap voor een grote opgave om hier een oplossing voor te vinden om dit zoveel mogelijk in de toekomst te voorkomen. De polder Heerhugowaard beslaat totaal 3.500 hectare. De De Stad van de Zon beslaat  350 ha. ( 10% van het totale oppervlak), deze heeft een ander waterpeil gekregen zo werd de afvoer van overtollig water met 10% verlaagd.

 

*) Stuwen kunnen vast of regelbaar zijn. Een vaste stuw geeft altijd hetzelfde peil. Bij een regelbare is er een inrichting (bijvoorbeeld een klep) die ervoor zorgt dat er in verschillende periodes een ander peil kan worden ingesteld. Zo is het peil in de winter vaak lager dan in de zomer. Doorgaans worden de stuwen omhoog gehaald nadat de gewassen zijn geplant en gezaaid en laat men de stuwen weer zakken vlak voor dat de oogst wordt binnen gehaald. Op deze manier kunnen de landerijen en akkers tijdens het zaaien en oogsten met zware landbouwmachines worden betreden en hoeft er in het groeiseizoen niet zo snel te worden beregend.

 

Het waterschap Veenhuizen was een zelfstandige polder die later is samengegaan met het zelfstandig waterschap van de polder Heerhugowaard. In 1979 is het opgegaan in het waterschap Groot Geestmerambacht en weer later is het Groot Geestmerambacht  gefuseerd met Zes waterschappen en uitwaterende sluizen tot één waterschap: Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Het  is het grootste waterschap van Nederland en loopt van Amsterdam t/m Texel. Het hoofdkantoor van HHNK  staat in Heerhugowaard (in de nabijheid van het station op de plek waar vroeger de scholengemeenschap Han Fortmann was te vinden).

 

De drie laatste dijkgraven van deze drie polders kwamen uit De Noord.

Vaak kerkten ze in de H. Hartkerk ondanks dat Jaap van Langen in ’t Zuid en Klaas Borst in Schagen woonden trok de kerk van hun jeugd nog vaak aan ze. Zo viel het me een keer op dat ze alle drie samen in de kerk zaten van De Noord. Tja, u zult wel met uw wenkbrauwen fronsen, maar het is toch bijzonder als je er oog voor hebt. Drie dijkgraven van drie verschillende (overlappende) polders die ons beschermden tegen het water. Je moet natuurlijk wel gevoel houden voor decorum en                                                                                     

wie waren die dijkgraven dan?

Nic Borst (dijkgraaf Veenhuizen) had zijn boerderij op de Groenedijk waar nu zoon Peter en kleinzoon John de boerderij runnen. Klaas Borst (dijkgraaf van Geestmerambacht) Oud keeper van het eerste van Hugo Boys en is ook jarenlang wethouder geweest in Schagen.  Jaap van Langen (Dijkgraaf van het waterschap Heerhugowaard) oprichter van het koel- en vrieshuis van Langen. Een bekende uitspraak van hem tijdens de vergaderingen met de Hoogheemraden was. ‘Joos het  is heel simpel. water loopt altijd naar het leigste (laagste) punt, daar moet je rekening mee houden. Water liegt niet !’ Hoe eenvoudig kan het zijn. Nu worden er vele nota’s geschreven door ambtenaren over een vraagstuk en vaak gebeurt er nog niets (!)


Het transport van witte kool en andere  agrarische producten gebeurde voor de verkaveling ook in de polder  Heerhugowaard nog per schuit. Op de foto ziet u een schuit vol geladen die klaar ligt om ‘kloetend’ naar de veiling Noordermarktbond in Noord-Scharwoude te varen. De tuinders uit ’t Zuid kozen voor de veiling Broek op Langedijk die dichterbij voor hun was. Via de overhaal van Huiberts aan de Westdijk belanden ze dan in de wateren van Langedijk. Niet vaak werden er vroeger foto’s gemaakt. De kinderen gingen dan snel nog even in hun ‘zondagse kleren’ en daar staan ze (onherkenbaar) op een kluitje  tussen het boetje en een patriciërswoning. 

Hoofdstuk 4: De boerderij   

 

De polder Heerhugowaard was uitgestrekt en bestond uit drie dorpen:  De Noord, ’t Kruis en ’t Zuid.

Tot 50 jaar geleden telde de gemeente Heerhugowaard minder de 10.000 inwoners en was hoofdzakelijk agrarisch. De hele middenweg, die bestond uit klinker stenen, kende aan beide zijden nog een sloot. Wij gingen met de fiets naar Alkmaar over de middenweg. Bij het huidige Intratuin staken we de N242 (Westerweg) over en dan had je een stukje fietspad. We gingen over het kippebruggetje (is er nog) bij Oudorp en kwamen zo Alkmaar binnen gefietst. De middenweg met klinkers liep wat rond. Grote stukken waren kaal en het was vaak met regen en wind nog een hele trap, elke dag weer. Als het weer echt te slecht was mochten we met de NACO bus. Prachtig vond ik dit. Met de NACO bus gebeurde hoogst een enkele keer want een buskaartje kostte geld.

      

Heerhugowaard heeft in de laatste vijftig jaar veel boerderijen verloren. De ontembare bouwwoede van de bestuurders toen – en nog steeds – hebben daar aan bijgedragen. In een van de vorige edities heb ik al geschreven dat door de ontembare bouwwoede van de politiek en haar bestuurders al haar beeldbepalende gebouwen waaronder ik ook boerderijen toe reken zijn vernietigd en daarmee ontbreekt het aan identiteit; het gevoel hebben dat waar je woont een geschiedenis heeft en daar verbondenheid aan ontleent.   Dit speelt vooral in ’t Zuid.

 

Er zijn ook boerderijen afgebrand. Boerderijen zijn nu eenmaal brandgevaarlijk. Immers de boerderijen waren bijna altijd bedekt met riet, terwijl in elke boerderij grote voorraden hooi en stro waren opgeslagen, als voer en strooisel voor het vee. Het meeste werk in de winter was het voeren, melken en verzorgen van het vee. Dit werk moest vaak in donker gebeuren, met behulp van petroleumlampen. Door deze situatie was  het brandgevaar erg groot. Toch zijn de meeste branden midden op de dag uitgebroken, door onweer en door het spelen met vuur van kinderen.

 

Maar hoe waren die boerderijen dan ingedeeld zult u zich afvragen. Zo’n boerderij diende als huisvesting voor het hele gezin, terwijl het grootste gedeelte  in beslag werd genomen door het bedrijf. Een zijde van de boerderij was de koegang van ongeveer 4,5 meter breed. De koeien stonden op een lange rij, dertien tot negentien stuks afhankelijk van de afmeting van de boerderij. Aan de voorkant (tegenover de woonkamer) bleef dan nog een plekje vrij, de z.g. bakkamer. Niet om te koken of te bakken, maar in die ruimte stond een regenwaterbak, een gemetselde put waarin het regenwater van het dak werd bewaard. Aan een kant waren wat planken om pannen en ander eetgerei op te zetten. De binnenkamer, in de woonkamer waren twee deuren, die toegang gaven tot twee of drie bedsteden en een kledingkast (hangkast). Achter de binnenkamer was de dors, een ruimte met grote hoge deuren, waar men ’s zomers de volle wagens hooi kon binnenrijden. Over zo’n dors was geen zolder, zodat men het hooi vanaf de wagens tot boven in de nok van het vierkant kon brengen. De dors werd ook gebruikt voor het dorsen van graan en peulvruchten, met een vlegel of op de ‘geselbank’. Het midden van de boerderij was het vierkant, een ruimte van ongeveer 8 bij 8 meter waarin het hooi bewaard werd als voer voor het vee. Dan blijft nog over een vertrek achter in de boerderij het z.g. achterom. Daarin stond een fornuis en hierin werd gekookt en gewassen en soms stonden er tijdelijk nog wat kalveren of een paard. We zien dus dat  zo’n boerderij geheel in gebruik was voor mens en dier.

Maar de aandachtige lezer zal in deze beschrijving van de boerderij nog één vertrekje missen n.l. een toilet. Deze is niet vergeten maar stond altijd als een klein ‘huisje’ boven een sloot !!! een douche was geheel onbekend.

 

Ook ik heb een buiten WC nog meegemaakt maar dan gelukkig niet boven een sloot. (Als het in de winter vroor bleef alles op het ijs liggen.)  Een tiental meters achter ons huis (middenweg 585) hadden we samen met de boerderij van Klaas en Neeltje Ursem-Groot, die pal naast ons huis stond, (Ons huis was in een ver verleden een werkman huisje van de boerderij middenweg 587) een dubbel WC huisje. Een dun schotje er tussen moest enigszins voor de privacy zorgen.  Nadat je de houten deksel er af had gehaald zat je op een houten beschot waar de ontlasting van ons en de buren zo in de gezamenlijke put viel. Later heb ik me weleens afgevraagd als buurvrouw Neeltje nu gelijk met een van ons een grote boodschap had, kon je het horen en zou zomaar ook kunnen opspatten naar de billen van de andere kant. (oh wat erg deze gedachte die ik opschrijf). Ik was nog een kind dus ik stond daar niet zo bij stil. En nog wat. Wij hadden geen toiletpapier maar reepjes van oude kranten. (bladen als de libelle’s of Margriet, waren niet geschikt).

Iemand vertelde me ooit dat hun moeder de rouwadvertenties eruit knipte uit piëteit.

Vader Henk haalde één maal per jaar met een emmer aan een lange stok de gezamenlijk gierkelder leeg als bemesting op de moestuin. Zoals dat overal toentertijd gebruikelijk was.

Bij de overburen Piet de Goede herinner ik me nog dat er in het voorjaar veel opslag was van tomatenplantjes in de moestuin. Ik dacht toen, daar eten ze veel tomaten. Maar het verhaal zal wel geweest zijn dat mijn vader eerder het land omspitte en bewerkten.

Reacties van lezers.

Een jongere schreef n.a.v.  De Noord van Toen en Nu  Trekschuit. deel 2.

“voor een paar stuivers kon men meevaren naar Alkmaar om inkopen te doen of producten, zoals boter, eieren of peulvruchten te verkopen. Zo’n reis naar de kaasstad duurde ongeveer drie uur”.

Drie uur ?! dan ben ik al lopend in Alkmaar Joh!

Antwoord: dat het zo lang duurde kwam ook omdat er verschillende halteplaatsen waren. Als je producten mee had om in de grote stad Alkmaar te verkopen is lopen natuurlijk geen optie.


Hoofdstuk 5: straatnamen verweven met ons verleden

In het eerste hoofdstuk De Noord situatie voor 1850.kwamen al een aantal namen van bekende boerderijen voorbij zoals Rozenhout, Leliehof en Torenburg. De namen zien we ook terug in straatnamen en plein in ons dorp.

Het zijn niet de oudste gebouwen die in de polder Heerhugowaard gebouwd zijn. Het oudste huis (voormalig herberg en fouragehandel) van de polder Heerhugowaard staat op het eind van het Verlaat. Op het hoogste stuk van de polder Heerhugowaard.

De boerderij middenweg 587 (de verbrande boerderij die nu éfkes Aars heet) komt al voor op kaarten van het jaar 1680. De overlevering zegt dat dit de 2e boerderij die gebouwd is in de polder Heerhugowaard. De eerste bewoner (waarschijnlijk luisterend naar de naam Jan Groot) was een boswachter. Dat is ook niet zo gek omdat achter de boerderij indertijd het Plaetmanbos was. Aan de overkant lag het grote Gelderbos deze liep door tot het verlengde van de Schapenweg. Het Haffelaersbos lag zuidelijker en daar is de Hasselaarsweg naar vernoemd. 

Een klein werkmanhuisje was dicht gelegen tegen en behorende tot de boerderij middenweg 587.

Paardenbos

De naam Paardenbos is afkomstig van een eiland dat zo werd genoemd voor de inpoldering. Ook de boerenplaats  Sappewerf (fam.Overtoom Donkereweg) en het eiland Nessewerf (ter hoogte waar Pietje Peper woonde halverwege de Harlingerstraat) waren drie eilandjes in de Grote Waerd voordat de polder werd droog gelegd in 1629. Vermoedelijk waren dit overblijfselen van vroegere erven van boerenwoningen, voordat Heerhugowaard een groot meer was geworden. Omdat door de bewoning ter plaatse het veendek was verdicht en met een ophogingslaag was afgedekt, hielden ze stand  tegen het water. De eilandjes werden ook als werf aangeduid zoals Sappewerf en Nessewerf (werf=erf, bewoond, hoger gelegen land). Paardenbos lag er precies tussenin. Deze werflanden moeten eens een aangesloten landstrook gevormd hebben en door een overstroming oostelijk van deze werflanden van Veenhuizen zijn losgeraakt.

Vrij van waterschap belasting

Na de inpoldering zijn deze eilandjes  als druipland (oud, verhoogd land) binnen Heerhugowaard ingepolderd. Deze strook land heeft een ander structuur en  is nog steeds het vruchtbaarste land van de Waard. Iedereen moest na de inpoldering polderlasten betalen. Over het land dat al boven het water lag hoefde geen polderlasten betaald te worden. De bewoners van deze boerderijen hebben tot 1980 geen polderlasten hoeven te betalen.

Op kaarten uit die tijd zie je duidelijk een serie eilandjes op een rij. Vermoedelijk waren dit               In 1875  is de boerderij Paardenbos gebouwd en sinds 1916 boerde daar de familie Oudeman. In het jaar 2012 is de familie Jurgen & Sheila Borst in de boerderij komen wonen.

In 1952 werd de stolp grondig verbouwd De woonzijde was oorspronkelijk gericht op de Veenhuizerweg en is nu naar de Middenweg gericht. De boerderij is als het ware omgekeerd omdat de Middenweg, na de bouw van de kerk een centralere ligging kreeg dan de Veenhuizerweg. De mensen van de Veenhuizerweg hebben zich lange tijd achtergesteld gevoeld.